netherlandsflag_gs.gif (7011 bytes)          


Wegens beperkingen van HTML is deze scriptie weergegeven zonder noten !

Een compleet exemplaar kan op verzoek worden verkregen.


INHOUDSOPGAVE

 

INTRODUCTIE

De mens in de woestijn: droom and realiteit

De ontwikkeling van de Negev

Industrialisatie als ontwikkelingsstrategie

Opbouw

 

1. REGIONALE ONGELIJKHEID EN REGIONALE ONTWIKKELING:

HET THEORETISCH KADER

§ 1.1 Introductie

§ 1.2 Regionale Ongelijkheid and Regionale Ontwikkeling

§ 1.2.1    Een overzicht van de theorie

§ 1.2.2    De zichzelf versterkende Metropool

§ 1.2.3    Migratie van de regio naar het centrum

§ 1.2.4    De rol van de overheid

§ 1.2.5    Regionale ongelijkheid en industriële diversiteit

§ 1.3 De in Israël toegepaste strategieën van regionale ontwikkeling

§ 1.3.1    Het Systeem van Centrale Plaatsen

§ 1.3.2    Het 'Groei Pool' concept

§ 1.4 Samenvatting van de besproken theorieën

 

2. DE NEGEV

§ 2.1 De topografie van de Negev

§ 2.1.1    Een beschrijving van de Negev

§ 2.1.2    De geografische afbakening van het onderzoeksgebied

§ 2.2 De Negev in de periode 1900 - 1948

 

 

3. REGIONALE ONTWIKKELING EN DE OPKOMST VAN INDUSTRIE IN DE NEGEV,

DE PERIODE: 1948 - 1967

§ 3.1 Regionale ontwikkeling in Israël

§ 3.2 Het ontwikkelingsbeleid voor de Negev

§ 3.2.1    Het ontstaan van de nederzettingenstructuur

§ 3.2.2    De overgang naar de groeipoolstrategie

§ 3.3 De instrumenten van regionale ontwikkeling

§ 3.3.1    De uitvoerende instanties

§ 3.3.2     Investeringen van de overheid en de privé sector

§ 3.4 De opkomst van industrie in de Negev

§ 3.4.1    De eerste industriële ontwikkelingen

§ 3.4.2    De industrialisatie van de ontwikkelingssteden

§ 3.5 Een overzicht van de ontwikkelingen tot 1967

§ 3.6 Een tussentijdse evaluatie van de industriële structuur van de Negev

halverwege de jaren '60

§ 3.6.1    De mate van industrialisatie in de Negev in 1965

§ 3.6.2    Een evaluatievan de industriële structuur aan de hand van de criteria van industriële diversiteit

 

4. REGIONALE ONTWIKKELING EN DE ONTWIKKELING VAN INDUSTRIE IN DE NEGEV

DE PERIODE VANAF 1967

§ 4.1 De kentering

§ 4.1.1     Veranderingen op macro-niveau

§ 4.1.2     Veranderingen als direct gevolg van de oorlog

§ 4.2 Het ontwikkelingsbeleid voor de Negev

§ 4.2.1    De voortzetting van de groeipoolstrategie

§ 4.2.2    Een nieuwe bestemming voor de Negev

§ 4.2.3    Een structuurbeleid voor de Negev

§ 4.2.4    Nieuwe kansen voor de Negev

§ 4.2.5    De Negev Regiopolis

§ 4.3 De instrumenten van regionale ontwikkeling

§ 4.3.1    De " Law for the Encouragement of Capital Investment"

§ 4.3.2    De Vrijhandelszone Eilat

§ 4.3.3    De " Small-Business Development Centers"

§ 4.3.4    Het " Technological Incubators"  programma

§ 4.4 De ontwikkeling van industrie in de Negev sinds 1967

§ 4.4.1    De crisis in de textielindustrie

§ 4.4.2    De chemische industrie in de Negev

§ 4.4.3    De mijnbouwbedrijven

§ 4.4.4    De industrie in de ontwikkelingssteden

§ 4.4.5     Technologische centra in de Negev

§ 4.5 Een overzicht van de ontwikkelingen sinds 1967

 

5. RECENTE ONTWIKKELINGEN EN DE NABIJE TOEKOMST

§ 5.1 Recente ontwikkelingen

§ 5.1.1    Nieuwe ontwikkelingen rond Be'er Sheva

§ 5.1.2    De privatisering van overheidsbedrijven

§ 5.2 Toekomstige projecten in de Negev

§ 5.2.1    Oude plannen

§ 5.2.2    Nieuwe projecten

§ 5.3 De grenzen van economische ontwikkeling

 

6. DE EVALUATIE VAN DE INDUSTRIëLE ONTWIKKELING EN DE INDUSTRIëLE STRUCTUUR IN DE NEGEV

§ 6.1 De rol van het regionaal ontwikkelingsbeleid bij de industriële ontwikkeling in de Negev

§ 6.1.1    Van   'ad-hoc' naar maatwerk

§ 6.1.2    Het effect van de instrumenten

§ 6.2 De beoordeling van de huidige industriële structuur

§ 6.2.1     Industriële diversiteit naar activiteiten

§ 6.2.2     Industriële diversiteit naar bedrijfsomvang

§ 6.2.3     Industriële diversiteit naar bezitsstructuur

§ 6.3 De intra-regionale spreiding van industrie

 

7. CONCLUSIE

§ 7.1 De toetsing van de hypothese

§ 7.2 Industriële homogeniteit en regionale ongelijkheid

§ 7.2.1    De industriële homogeniteit in de Negev als gevolg van autonome processen

§ 7.2.2    De onbedoelde effecten van het ontwikkelingsbeleid op de diversiteit van industriële activiteiten

§ 7.2.3    De dominantie van grote bedrijven

§ 7.2.4    De verhouding tussen staatbedrijven en particuliere ondernemingen

 

DANKWOORD

LITERATUUR

STATISTISCHE BRONNEN

 


INLEIDING

" We shall bloom the desert land and convert the spacious Negev into a land of strength and power, a blessing to the state of Israel."

Deze woorden zijn afkomstig van David Ben Gurion, die in 1948 werd gekozen tot de eerste premier van Israël. Hij wordt gezien als een van de belangrijkste voorvechters voor het ontwikkelen van de Negev, de uitgestrekte woestijn in het zuiden van Israël. Gedurende zijn politieke carriëre is hij de grote inspirerende kracht geweest achter de eerste ontwikkelingen in dit onontgonnen gebied. Later na zijn terugtreden uit de politiek heeft hij zijn toewijding voor de Negev onderstreept door zich definitief te vestigen in Sede Boker, een kibbutz midden in de Negev. Zijn speciale wens om te worden begraven op een door hem uitgekozen plaats in de Negev, is na zijn dood in 1973 ingewilligd. Sindsdien kan zijn graf, op een plateau met een prachtig uitzicht, nabij Sede Boker, worden bezocht.

Het onderwerp van deze scriptie betreft de pogingen ter verwezenlijking van Ben Gurion's 'droom': het ontwikkelen van de Negev als vestigingsplaats voor de vele joodse immigranten die sinds 1948 naar Israël gekomen zijn en de joodse immigranten die in de toekomst nog zullen komen.

 

De mens in de woestijn: droom en realiteit

Vestiging van mensen in aride gebieden heeft altijd al tot de verbeelding gesproken van wetenschappers uit uiteenlopende disciplines. Een veel gestelde vraag luidt: wat zijn de motieven achter de enorme inspanningen die men doet om zich, tegen veel rationele overwegingen en bezwaren in, te vestigen in gebieden met zulke extreem moeilijke leefomstandigheden ?

Cohen onderscheidt vier verschillende strategieën van woestijnontwikkeling, elk met z'n eigen motieven en handelingswijzen. Hij deelt de strategieën in op enerzijds ideologische versus pragmatische motieven en anderzijds op gestuurde versus spontane ontwikkeling. Een van de strategieën noemt hij: 'Visionaire Transformatie', een manier van ontwikkeling die wordt gekenmerkt door projecten op grote schaal, die vanuit culturele, religieuze, sociale of nationale overwegingen worden uitgevoerd door een groot bestuursapparaat, in veel gevallen de staat. Een tweede kenmerk is een charismatisch leider die in staat is om zijn eigen enthousiasme over te brengen op alle betrokkenen, zodat deze bereid zijn om te investeren en zich in te spannen voor een ideëel doel op lange termijn, zoals het ontwikkelen van de woestijn ten behoeve van andere dan praktische doelen. Cohen noemt de ontwikkeling van de Negev met David Ben Gurion als inspirator, het beste voorbeeld van 'Visionaire Transformatie'. De combinatie van idealisme en een rationele en systematische uitvoering vindt men terug in de geschriften van Ben Gurion zelf:

"...These areas cannot be settled without the transformation of the facts of nature, an accomplishment not beyond the capacity of science in our day or the pioneering energy of our youth. Science and pioneering will enable us to perform this miracle..."

Sinds het bestaan van de staat Israël, heeft de ontwikkeling van de Negev naast 'de droom van Ben Gurion' altijd andere, niet minder belangrijke doelen gediend. Het belangrijkste is wel de spreiding van de bevolking. Reeds in een vroeg stadium, gedurende de eerste jaren van de jonge staat, bleek de door massale immigratie snel groeiende bevolking zich te concentreren in de drie grootste steden van Israel, namelijk Tel Aviv, Haifa en Jerusalem. Vanwege defensie-overwegingen en congestieverschijnselen in de steden, kreeg de spreiding van de bevolking een zeer hoge prioriteit op de nationale agenda. Met name de Negev was zeer dun bevolkt: in 1948 was de gemiddelde bevolkingsdichtheid per km² in District Zuid 1,5 in vergelijking tot het District Tel Aviv met een dichtheid van 1834 personen per km² en een landelijke bevolkingsdichtheid van 43,1. De Negev vormde dus een uitgesproken bestemming voor de overloop uit de steden en voor de grote aantallen immigranten in die jaren. Vanaf het begin heeft de Israelische overheid een actief spreidingsbeleid gevoerd door middel van planning, vestigingspremies en directe plaatsing van nieuwe immigranten in de perifere regio's, met name de Negev. De vergaande overheidsinterventie in de maatschappij in die jaren werd alom getolereerd vanwege een groot draagvlak onder de bevolking voor het socialisme, de noodzaak van het bevolken van perifere gebieden om veiligheidsredenen en de afhankelijkheid van de nieuwe immigranten van de overheid wat betreft huisvesting en levensonderhoud.

 

De Ontwikkeling van de Negev

Tussen 1951 en 1961 zijn er acht nederzettingen gesticht in de Negev die in de loop der jaren zijn uitgegroeid tot middelgrote steden, ook wel ontwikkelingssteden genoemd. De overheid zorgde voor huisvesting, voorzieningen en werkgelegenheid voor de inwoners van deze steden, overwegend nieuwe immigranten. Op korte termijn konden de mensen worden ingezet bij de bouwactiviteiten in de eigen plaats of de nederzettingen in de regio. Voor de langere termijn moest er naar andere vormen van werkgelegenheid worden gezocht. Vanwege de fysieke omstandigheden van het gebied en het ideologische karakter van de kibbutzim waren er in de landbouw geen mogelijkheden voor het creëren van werkgelegenheid op grote schaal. Verder was de dienstensector in de Negev-steden nauwelijks ontwikkeld en zou op korte termijn ook niet in staat zijn om de te verwachten grote aantallen nieuwe bewoners van werk te voorzien, omdat een belangrijk draagvlak voor een uitgebreide dienstensector, de industrie, nog niet aanwezig was. Grootschalige werkgelegenheid kon slechts worden gecreëerd door de ontwikkeling van industrie in de Negev. Reeds in het beginstadium van de ontwikkeling is men van dit feit doordrongen geweest en sinds de jaren '50 heeft men veel inspanningen gedaan om de Negev te industrialiseren. Ondanks geslaagde pogingen tot de vestiging van industrie is de werkgelegenheidssituatie in de loop der jaren een voortdurende bron van zorg geweest voor de autoriteiten. De dominantie van laag of ongeschoold werk en de afhankelijkheid van de bedrijven van overheidssteun horen bij de belangrijkste problemen. Door deze problemen kwam telkens het spreidingsbeleid in gevaar: nieuwe immigranten trokken, na een kort verblijf in de Negev, weg richting de steden in het centrum van het land. Na de eerste vijftien jaar van snelle ontwikkeling en opbouw, stagneerde na 1967 de fysieke en economische groei van de ontwikkelingssteden in de Negev.

 

Industrialisatie als ontwikkelingsstrategie

Het centrale thema in deze scriptie is dat een meer evenwichtige spreiding van de bevolking over het land alleen kan plaatsvinden, als de economische structuur in de perifere regio's, met name de Negev, verbeterd wordt. Hierdoor zal de werkgelegenheid kwantitatief en kwalitief toenemen, zodat de regio aantrekkelijker wordt voor vestiging. Vanwege de speciale rol van de industrie in de economie van de Negev luidt de vraagstelling als volgt:

Hoe is in de Negev het industrialisatieproces verlopen onder invloed van het Ontwikkelingsbeleid voor de Negev, sinds de jaren '50.

Bij de uitvoering van het regionaal ontwikkelingsbeleid paste men twee ontwikkelingsstrategieën toe, namelijk de Centrale Plaatsen Strategie en de Groeipoolstrategie. Gedurende de ontwikkelingsgeschiedenis van de Negev heeft men vooral met behulp van de groeipoolstrategie veel weten te bereiken op het gebied van industriële ontwikkeling. Echter volgens ingewijden ter plaatse, waaronder wetenschappers van het Negev Center for Regional Development in Be'er Sheva heeft er een structureel probleem zich voortdurend voorgedaan in de Negev: het ontbreken van diversiteit van industriële bedrijvigheid. De hypothese bij de vraagstelling is daarom de volgende:

Door de beperkingen van de toegepaste regionale ontwikkelingsstrategieën, heeft het in de Negev tot op heden ontbroken aan industriële diversiteit.

In het geval van de Negev zijn met betrekking tot het begrip 'industriële diversiteit', de volgende indicatoren van belang: diversiteit naar activiteiten, waarbij groei-industrie zoals High-Tech industrie belangrijk is en waarbij tevens kan worden voorzien in banen voor hoger opgeleiden; diversiteit naar ondernemingsomvang en diversiteit in de bezitsstructuur, d.w.z een zeker evenwicht tussen het aantal publieke- en particuliere ondernemingen.

Als algemene beperking van de twee toegepaste regionale ontwikkelingsstrategieën geldt dat in geen van beide voldoende aandacht wordt geschonken aan het begrip industriële diversiteit. De specifieke beperkingen van de twee toegepaste ontwikkelingsstrategieën komen aan de orde in § 1.3.1 en § 1.3.2.

 

Opbouw

De analyse van het ontwikkelingsbeleid en de industriële ontwikkeling in de Negev zal plaatsvinden binnen een theoretisch kader van regionale ongelijkheid en regionale ontwikkeling. Verschillende theorieën zullen aan de orde komen aan de hand van thema's, die voor Israel en de Negev relevant zijn. De bespreking hiervan vormt hoofdstuk 1.

Vervolgens volgt er in hoofstuk 2 een geografische beschrijving van de Negev en een afbakening van het gebied. Een korte beschrijving van de geschiedenis van de regio zal de setting voor de verdere uiteenzetting verder inkleuren.

De hoofdstukken 3 en 4 vormen de kern van het verhaal. Hierin worden het ontwikkelingsbeleid voor de Negev en de industriële ontwikkeling sinds de jaren '50 besproken. Omdat een kentering in de ontwikkelingen duidelijk in de tijd kan worden aangegeven, wordt het tijdvak 1950 tot en met 1994 besproken in twee gedeelten: de periode van opbouw en snelle ontwikkeling van 1950 tot 1967 en de periode van stagnatie na 1967.

In hoofdstuk 5 worden de meest recente ontwikkelingen beschreven en worden verwachtingen voor de nabije toekomst weergegeven.

Hoofdstuk 6 is een evaluatie van de industriële ontwikkeling in de Negev en de huidige industriële structuur. Er zal worden gekeken naar de rol van het ontwikkelingsbeleid bij de ontwikkeling van industrie in de Negev. Vervolgens worden de belangrijkste bedrijven in de regio en de belangrijkste bedrijven in de ontwikkelingssteden bij elkaar in een overzicht geplaatst en worden daarna beoordeeld op de indicatoren van industriële diversiteit. Hierna volgt de conclusie in Hoofdstuk 7.

 


1. REGIONALE ONGELIJKHEID EN REGIONALE ONTWIKKELING:

HET THEORETISCH KADER

 

§ 1.1 Inleiding

Over Regionale Ongelijkheid en Regionale Ontwikkeling zijn veel theorieën ontwikkeld. In dit hoofdstuk komen een aantal van die theorieën aan bod. In § 1.2.1 wordt een overzicht gegeven van een aantal theorieën over regionale ongelijkheid. De theoretici die zijn geselecteerd zijn toonaangevend voor het vakgebied, zoals Perroux, Myrdal, Friedmann, en Holland, of zijn interessant vanwege hun specifieke invalshoek met betrekking tot het onderwerp, zoals Marx, Frank ( Dependencia ) en Hadjimichalis. Vervolgens zal aan de hand van een drietal thema's dieper op de theorieën van regionale ongelijkheid worden ingegaan. De drie thema's, 'de zichzelf versterkende metropool', 'migratie van de regio naar het centrum' en 'de rol van de overheid', zijn gekozen omdat ze telkens in de verschillende theorieën terug te vinden zijn en omdat ze relevant zijn voor de Israelische situatie. In een aparte paragraaf zullen elementen uit theorieën van regionale ongelijkheid, die relevant zijn met betrekking tot het begrip industriële diversiteit bij elkaar worden gezet.

Bij het bespreken van de theorie van de in Israël toegepaste ontwikkelingsstrategieën zullen twee theorieën / strategieën worden behandeld: 'het Centrale Plaatsen Model' van Christaller en 'het Groei-Pool Concept' van Perroux en anderen. In het begin van de jaren '50 is de nederzettingenstructuur ontwikkeld naar het voorbeeld van het Centrale Plaatsen Model waarna men rond 1960 is overgegaan op de groeipoolstrategie. Het regionaal beleid in Israel is sindsdien op het groeipoolconcept gebaseerd. Derhalve zullen andere, meer recente theorieën van regionale ontwikkeling niet worden besproken.

In de tekst komen veelvuldig de termen 'de regio', 'de regio's' of 'de periferie' voor. Alle staan ze voor één betekenis namelijk: de perifere regio's op nationaal niveau.

 

§ 1.2 Regionale Ongelijkheid en Regionale Ontwikkeling

§ 1.2.1 Een overzicht van de Theorie

Theorievorming over regionale ongelijkheid en regionale ontwikkeling is een betrekkelijk jonge tak binnen de economische wetenschappen. Sinds de jaren '50 heeft het verschijnsel regionale ongelijkheid de belangstelling gewekt van economen die geïnteresseerd waren in het ruimtelijk element in de economie. Een definitie van het begrip regionale ongelijkheid wordt veelal in economische termen weergegeven, namelijk: " De bestaande welvaartsverschillen tussen regio's, waarbij elke aanwending van relatief schaarse, alternatief aanwendbare goederen en het geheel van behoeften en doeleinden, van welke aard dan ook , waarvoor de goederen dienstig zijn, het welvaartsniveau bepalen ". De nieuwe theorieën waren een reactie op de neo-klassieke economische evenwichtstheorieën die tot die tijd de boventoon voerden. De neo-klassieken gaan uit van een stabiliserende werking van het marktmechanisme. Eventuele ruimtelijke verschillen in economische groei zullen volgens hen na enige tijd verdwijnen omdat men uitgaat van de volledige mobiliteit van arbeid en kapitaal. Impliciet wordt regionale ongelijkheid door de neo-klassieken beschouwd als slechts een tijdelijke verstoring van het marktevenwicht. Het neo-klassieke denken is door de realiteit ingehaald: de modellen konden belangrijke regionale problemen, zoals bijvoorbeeld structurele werkloosheid of economische achteruitgang, niet verklaren.

De ruimtelijke invalshoek van de nieuwe regionaal economische theorieën was op zich niet nieuw: publicaties van Christaller en Ohlin in het begin van de jaren '30 kunnen worden beschouwd als de eerste werken die bij economische onderzoeken een ruimtelijke dimensie betrokken. Echter halverwege de jaren '50 verscheen de eerste meer systematisch ontwikkelde regionale groeitheorie met het werk van Perroux.

Het belangrijkste gegeven uit het werk van Perroux is de constatering van ruimtelijke verschillen in economische groei, hetgeen een breuk betekende met de traditionele economische theorieën. Het door hem ontwikkelde concept, "Pôle de Croissance" ook wel Groei-Pool genoemd, heeft sindsdien veel invloed gehad op theorieën van regionale ontwikkeling. In § 1.3.2 wordt hier uitgebreid op ingegaan. Een tijdgenoot van Perroux, Gunnar Myrdal, is de eerste geweest die naar een verklaring zocht voor het verschijnsel regionale ongelijkheid. In zijn publicatie in 1957, spreekt hij evenals Perroux van het gepolariseerde karakter van economische groei, maar het accent van zijn werk ligt op het zichzelf versterkend proces van polarisatie. Dit proces zorgt ervoor dat initiële verschillen tussen regio's door de vrije krachten van de markt worden versterkt en dat er regionale ongelijkheid ontstaat. De centra van economische ontwikkeling staan in contact met de regio's via zogenaamde 'spread'-effecten en 'backwash'-effecten. De precieze werking van dit proces, komt in § 1.2.2 nog uitgebreid aan bod.

In het werk van Myrdal kunnen overeenkomsten worden gevonden met ruimtelijke elementen uit het werk van Marx. Deze maakte al notie van ruimtelijke polarisatie door te wijzen op het belang voor de kapitalist van de sectorale concentratie van produktie. Volgens Marx vindt de concentratie van kapitaal plaats in de steden waar zich een zogenaamd 'reserveleger' aan arbeidskrachten bevindt. Een dergelijke arbeidsreserve, ofwel werkloosheid, houdt de lonen laag, waardoor het proces van accumulatie van kapitaal kan blijven voortbestaan. Door overbevolking en mechanisering op het platteland zal de arbeidsreserve in de stad worden aangevuld door migratie van het platteland naar de stad. Marx verklaarde dus impliciet het verschijnsel regionale ongelijkheid, door de ruimtelijke weerslag van de heersende produktieverhoudingen in zijn theorie te betrekken.

In navolging van Perroux en Myrdal zijn veel wetenschappers zich gaan bezighouden met het onderwerp regionale ongelijkheid. Eén van degenen die het werk van Myrdal als uitgangspunt heeft genomen, was John Friedmann. In de jaren '60 ontwikkelde hij zijn 'Centrum - Periferie' model op basis van zijn bevindingen in Venezuela. Een belangrijke bijdrage van hem aan de theorievorming over regionale ongelijkheid is de historische context waarin hij het verschijnsel van regionale ongelijkheid plaatst. Hij onderscheidt vier fasen: de Pre-industriële fase, de Transitiefase, de Industriële fase en de Post-industriële fase. Friedmann stelt, dat in de transitiefase van een land ( de overgang van landbouw naar industrie ), er een ruimtelijke structuur onstaat van een centrum en een periferie. Gedurende deze periode is regionale ongelijkheid het grootst en interventie van de overheid het meest urgent.

In teksten over regionale ongelijkheid worden diverse benamingen gegeven aan de relatie centrum versus de regio's. Een terugkerend element is de ongelijke verdeling van macht en middelen. Friedmann stelt dat er gedurende de transitie-fase een 'koloniale' relatie bestaat tussen centrum en periferie. Met dit gegeven kunnen we regionale ongelijkheid benaderen vanuit een andere school van denken, namelijk Dependencia. Aan het einde van de jaren '60 en in de eerste helft van de jaren '70 was dit een belangrijke stroming binnen de ontwikkelingseconomie. Een van de belangrijke thema's binnen de Dependencia theorie is, dat de economische wereldcentra in het rijke Westen, economische ontwikkeling in de arme landen trachten tegen te houden, door de elite in het centrum van een arm land aan zich te binden middels financiële en politieke steun. Op deze wijze blijft het land afhankelijk van het Westen en blijft tevens de regionale ongelijkheid in het land in stand. Tegelijkertijd krijgen de westerse landen de beschikking over de goedkope grondstoffen uit de regio en de inkomsten hiervan komen ten goede aan de elite in het centrum van het land. Een dergelijk systeem kan zich tevens op nationaal niveau voordoen, wanneer er in een land sprake is van regionale centra. Het nationale centrum vervult dan de 'westerse' rol en de regionale kern die van de lokale elite.

Een andere benadering vanuit een dergelijk mondiaal perspectief geeft de Engelse econoom Holland in 1976. Centraal in zijn analyse is de economische besluitvorming op mesoniveau: die van het bedrijfsleven en dan met name multinationals. Hij signaleert in westerse economieën een toename in de macht van bedrijven en een groei van multinationale activiteiten van grote ondernemingen. Deze tendensen hebben een negatieve invloed op de effectiviteit van het regionaal beleid van de overheid. Multinationals bijvoorbeeld zijn weinig gevoelig voor regionale investeringspremies, vanwege hun oriëntatie op de wereldcentra. Holland pleit dan ook voor een sterkere rol van de overheid, zodat ondernemingen in hun handelen ondergeschikt worden gemaakt aan maatschappelijke doeleinden, zoals het regionaal beleid.

Meer recentelijk is Hadjimichalis (1987) doorgegaan op de rol van de staat bij het verschijnsel regionale ongelijkheid. Hij verklaart het ontstaan van regionale ongelijkheid uit de verandering in de rol van de kapitalistische staat. De traditionele rol van de kapitalistische staat was volgens hem het veilig stellen van de produktievoorwaarden en het in stand houden van het kapitalistische systeem door middel van het uitdragen van de kapitalistische ideologie. Door het ontstaan van moderne staten, door middel van economische eenwording, is de staat ( overheid ) een nieuwe rol gaan vervullen, namelijk het integreren van de regio's in een moderne staat ten behoeve van een gezamenlijke markt. Door dit proces ontstaat regionale ongelijkheid: door nieuwe grenzen in de lappendeken van voorheen betrekkelijk onafhankelijke regio's kwamen sommige regio's plotseling centraal te liggen en vonden overige regio's zichzelf terug aan de randen van de nieuwe staten. Verder geeft de staat, door haar nieuwe rol, de prioriteit aan het bevorderen van gunstige voorwaarden voor nationale economische groei boven regionale economische groei. Dit versterkt regionale ongelijkheid en er zal een legitimiteitscrisis ontstaan: zolang er regionale ongelijkheid bestaat kan de staat haar rol als 'integrator' niet legitimeren. Dit vacuum zal een voedingsbodem zijn voor regionalisme en conflicten tussen lokaal en nationaal bestuur. In haar eigen belang en in het belang van de regio's zal de staat actief in de economie moeten interveniëren om regionale ongelijkheid tegen te gaan.

Tot zover het overzicht van een aantal theorieën over regionale ongelijkheid. Hierbij wordt niet gepretendeerd dat het overzicht volledig is. Wel is getracht de belangrijkste theorieën aan de orde te stellen. Aan de hand van thema's, die voor het onderwerp van deze scriptie relevant zijn, zal dieper op deze theorieën van regionale ongelijkheid worden ingegaan. Vervolgens zal worden bekeken welke elementen uit de theorie relevant zijn met betrekking tot het begrip industriële diversiteit.

 

§ 1.2.2 De zichzelf versterkende Metropool

Volgens Myrdal kan economische groei slechts ontstaan op een beperkt aantal plekken in plaats van in alle regio's in een afgebakende geografische ruimte. In zijn theorie gaat Myrdal uit van het voorbeeld van de vestiging van nieuwe industrie als groei-impuls. Ook Friedmann brengt het ontstaan van nieuwe economische centra in verband met industrialisatie. De locaties van groei zullen overwegend steden zijn: een stad impliceert het bestaan van schaaleconomieën, hetgeen essentieel is voor specialisatie, efficiëntie en industriële groei. Deze stedelijke kernen van groei zullen handel, kapitaal en arbeid naar zich toe trekken. Myrdal stelt, dat vervolgens de winsten van de landbouw worden geïnvesteerd in de groeiende industrie in plaats van in de landbouw zelf, vanwege het hogere rendement van investeringen in industrie. Dit proces is zichzelf versterkend, omdat, door de toestroom van middelen en expansie van industrie, de randvoorwaarden voor economische groei in het stedelijke centrum nog gunstiger worden. Voorbeelden hiervan zijn: schaalvergroting van produktie en het ontstaan van 'external economies', zoals: een groot aanbod van hoog opgeleid personeel, een geavanceerde infrastructuur, een gunstig 'ondernemersklimaat' en groeiverwachtingen. Myrdal noemt dit proces 'Cumulatieve Causatie', het kernbegrip uit zijn theorie. Friedmann signaleert eveneens de zichzelf versterkende groei van het centrum in zijn 'Centrum - Periferie' model, maar legt het accent op de machtsverhouding tussen centrum en periferie die de oorzaak zijn van de stroom van middelen naar het centrum, in tegenstelling tot Myrdal die de zichzelf versterkende groei van het centrum meer ziet als een autonoom proces van de vrije marktkrachten.

Een andere benadering van het accumulatieproces vindt men, als naar de uitwisseling van goederen tussen het centrum en de regio's wordt gekeken. Een inkomensstijging in het centrum zal de vraag naar landbouwprodukten uit de regio's doen toenemen. Hierdoor zal het inkomen in de regio's eveneens toenemen, waarbij de vraag naar industrieprodukten uit het centrum zal toenemen. Nu zal bij inkomensstijging het aandeel van industrieprodukten in de bestedingen relatief meer toenemen dan dat van landbouwprodukten. Voor de regio's zal een aanvankelijke stijging in de 'uitvoer' van landbouwprodukten gevolgd worden door een grotere stijging in de 'invoer' van industrieprodukten. Het resultaat hiervan is het wegstromen van kapitaal naar het centrum.

De negatieve gevolgen van cumulatieve causatie voor de regio's noemt Myrdal 'backwash'-effecten. Hiernaast onderscheidt hij ook 'spread'-effecten. Dit zijn de positieve gevolgen van de groei in het centrum voor de regio's. Voorbeelden hiervan zijn een toename in de vraag naar grondstoffen uit de regio's, of economische groei in de zones rond het centrum. De mate van regionale ongelijkheid hangt af van het saldo van spread- en backwash-effecten. Myrdal stelt verder, dat de spread-effecten in de ontwikkelde landen sterker zijn dan die in de ontwikkelingslanden. Dit komt, omdat, in de ontwikkelde landen, een hoger onderwijspeil, betere transportsystemen en geavanceerde communicatiemiddelen ervoor zorgen dat de spread-effecten een groter bereik hebben.

 

§ 1.2.3 Migratie van de Regio naar het Centrum

Door de sterke economische groei in het centrum ten koste van die in de regio's zullen de welvaartsverschillen tussen beide gebieden snel toenemen. Migratie van de regio's naar het centrum zal het gevolg ervan zijn. De motieven voor migratie worden beïnvloed door zogenaamde 'pull'- en 'push'-factoren. Pull-factoren zijn de omstandigheden in het gebied van bestemming, in dit geval het centrum, die een aantrekkende werking hebben op potentiële migranten. Dit zijn bijvoorbeeld de gunstige economische omstandigheden in de grote stad, zoals grote werkgelegenheid, hogere inkomens, een hoog voorzieningenpeil, maar ook andere dan economische omstandigheden, zoals een grote diversiteit aan sociale en culturele activiteiten en een 'bruisend' uitgaansleven ( de 'lichtjes' en de glamour van de 'City' ). De negatieve omstandigheden in de regio zelf, de push-factoren, doen migranten wegtrekken uit hun streek.

Eén van de belangrijkste push-factoren is werkloosheid. Naast het proces van cumulatieve causatie, en de negatieve gevolgen hiervan voor de regio's, worden door Holland andere oorzaken aangegeven van de hoge werkloosheid op het platteland. Hij wijst op de structurele problemen in de landbouw van de regio's in samenhang met de snel groeiende rurale bevolking door natuurlijke aanwas. In de regio's is vaak sprake van een traditionele, versnipperde bezitsstructuur, wat de overgang naar een efficiënte, grootschalige bedrijfsvoering in de weg staat. Verder ondervindt men grote concurrentie van de landbouwgebieden in het centrumgebied, omdat de bedrijven daar meer gerationaliseerd zijn en zich dichter bij de afzetmarkten bevinden. Een ander probleem noemt Holland de rol van de tussenhandel die een deel opeist van het in de regio geproduceerde agrarische surplus. Dit alles zorgt voor een laag rendement en een laag investeringsniveau, zodat de agrarische sector niet in staat is om een groeiende bevolking te werk te stellen. Een hoge werkloosheid is het gevolg en de trek van het platteland naar de stad zet zich in beweging.

Het zijn onder meer de gevolgen van migratie uit de regio die de push-factoren in de regio in stand houden of versterken. Vaak wordt gesproken van een 'brain-drain' die met migratie uit de regio gepaard gaat. Men noemt het ook wel selectieve migratie: het wegtrekken van met name jonge, flexibele, ondernemende en hoog opgeleide werkkrachten. Hierdoor verslechtert de kwaliteit van de beroepsbevolking, omdat het relatieve aandeel van laag- en ongeschoolden en ouderen stijgt. De regio wordt zo minder aantrekkelijk voor industrie, met name groei-industrie, waarvoor een goed opgeleide beroepsbevolking zeer belangrijk is. Ambitieuze en geschoolde jongeren vinden geen geschikte baan in hun geboortestreek en vertrekken, waardoor de vicieuze cirkel compleet is.

Vanzelfsprekend zijn er voor het centrum eveneens negatieve effecten van migratie waar te nemen, zoals congestieverschijnselen in de steden, slumvorming en sociale onrust. Desondanks zullen deze effecten betrekkelijk weinig invloed hebben op de groei van de bedrijvigheid in de steden, omdat de kosten van de negatieve gevolgen van concentratie voor een groot deel op de publieke sector worden afgewenteld. Zo zal bijvoorbeeld een noodzakelijke uitbreiding van het wegennet teneinde verkeersopstoppingen tegen te gaan, voor rekening komen van de overheid.

 

§ 1.2.4 De Rol van de Overheid

Bij het zoeken naar een verklaring van het verschijnsel regionale ongelijkheid, heeft Myrdal in zijn model van cumulatieve causatie de werking van de vrije marktkrachten zonder inmenging van een regulerende overheid bekeken. Zijn conclusies dat de marktkrachten regionale ongelijkheid creëren en versterken, gelden bij een 'laissez-faire'-politiek. Anderen hebben dit gegeven als uitgangspunt gebruikt om de overheid een cruciale rol bij het bestrijden van regionale ongelijkheid te geven.

Het meest voor de hand liggende argument voor overheidsinterventie is het rechtvaardigheidsbeginsel. Holland pleit voor een sterke rol van de overheid om met name de macht van bedrijven in te dammen, zodat deze meer rekening gaan houden met maatschappelijke doeleinden, zoals een rechtvaardige ruimtelijke verdeling van welvaart. Een manier om dit te bereiken, zijn volgens hem dwingende voorschriften met betrekking tot de locatie van investeringen.

In verschillende theorieën worden andere argumenten gegeven voor overheidsinterventie. Volgens Friedmann heeft een dualistische structuur in een land, bestaande uit een centrum en de periferie, een remmende werking op de nationale economische groei. Hij spreekt van een 'Poverty Trap', een vicieuze cirkel, waarbij de centrum-periferie structuur en economische stagnatie elkaar in stand houden. Verklaringen voor economische stagnatie door de dualistische ruimtelijke structuur zijn de onvolledige benutting van natuurlijke bronnen, hoge kosten door congestieproblemen in het centrum en politieke instabiliteit. Andersom kunnen er geen veranderingen plaatsvinden in de ruimtelijke structuur wegens het uitblijven van economische groei. Door overheidsinterventie in de vorm van planning kan de cirkel worden doorbroken. Friedmann stelt, dat regionaal beleid een ruimtelijke structuur moet creëren die de overgang naar industrialisatie kan ondersteunen.

Naast economische argumenten vormen politieke overwegingen de drijfveren achter het regionaal beleid. Hadjimichalis stelt, dat de nieuwe rol van de overheid in de moderne kapitalistische staat, als integrator, niet kan worden gelegitimeerd, zolang er regionale ongelijkheid bestaat: dit zou haar territoriale bestaan ondermijnen. Achtergebleven regio's kunnen zich minder verbonden gaan voelen met het land als geheel, hetgeen kan leiden tot regionalisme en politieke instabiliteit. Door middel van regionaal beleid wil de staat zichzelf legitimeren, door zich op te stellen als hoedster van gerechtigheid en normen en waarden en tegelijkertijd wil zij hiermee conflicten vermijden met lokale bestuurders in de perifere regio's.

De rol van overheid bij het tegengaan van regionale ongelijkheid is terug te vinden in het regionaal beleid. In de meeste gevallen zal bestrijding van de werkloosheid in de regio's het hoofdoel zijn van het regionaal beleid. Veel gebruikte instrumenten zijn: investeringspremies en leningen of steun aan bedrijven die zich in de regio willen vestigen, overheidsinvesteringen in infrastructuur in de regio en het overplaatsen van overheidsbedrijven of instanties naar de regio. Verder probeert de overheid door middel van planning de groei van de regio's te stimuleren in de vorm van nieuwe steden en ontwikkelingsprojecten.

Hoewel niet aan de prominente rol van de overheid bij het tegengaan van regionale ongelijkheid wordt getwijfeld plaatsen sommige theoretici kanttekeningen bij de effectiviteit van het regionaal beleid. Holland relativeert de werking van premies en steun met betrekking tot multi-nationale bedrijven om zich in de regio's vestigen. Hij zegt, dat multinationals in toenemende mate prijzen kunnen dicteren waardoor goedkopere vestiging in de regio niet aantrekkelijk is: de dure locatie in het centrum kan in de prijzen worden doorberekend, terwijl eveneens van de agglomeratie-voordelen kan worden geprofiteerd. Verder wijst Holland op het feit dat regionale premies niet kunnen concurreren met de vestigingsvoordelen in minder ontwikkelde landen, zoals lage lonen en soepele regelgeving met betrekking tot arbeidsomstandigheden en milieu.

Dirker duidt op de onmogelijkheden van regionaal beleid door te wijzen op de nationale component in de problemen van de regio. De ondergang van bepaalde regionale bedrijfstakken wordt bijvoorbeeld veroorzaakt door structurele veranderingen op nationaal of internationaal niveau. Het regionaal beleid staat machteloos, omdat deze problemen slechts door een nationaal beleid kunnen worden bestreden.

Gore signaleert verder in veel theorieën over regionale ongelijkheid, dat beleid dat er op gericht is om concentratie van investeringen te verminderen, voor een minder efficiënte ruimtelijke structuur zal zorgen. Hij noemt dit het conflict tussen het maximaliseren van groei in achtergebleven regio's en het maximaliseren van groei in het land als geheel. Hadjimichalis zegt hierop, dat de staat de prioriteit zal geven aan het scheppen van gunstige randvoorwaarden voor economische groei binnen de nationale grenzen. Op de tweede plaats komen die voor regionale economische groei aan bod. Hij noemt dit een contradictie.

 

§ 1.2.5 Regionale ongelijkheid en industriële diversiteit

In de theorieën van regionale ongelijkheid kunnen processen worden onderscheiden, die van invloed zijn op de industriële diversiteit van regio's. Deze vormen elk een handreiking bij de analyse en beschrijving van de industriële ontwikkeling in de Negev.

Het proces van cumulatieve causatie zal een negatieve werking hebben op de industriële diversiteit in de regio. Dit komt doordat het centrum een grote aantrekkingskracht uitoefent op de meer geavanceerde vormen van industrie. Deze industrie is meer afhankelijk van de agglomeratie-effecten in het centrum dan eenvoudige vormen van industrie. Het gevolg is dat in de regio slechts eenvoudige en in veel gevallen stagnerende industrie achterblijft en de industriële diversiteit in de regio afneemt.

De selectieve migratie van de regio naar het centrum heeft eveneens een negatieve invloed op industriële diversiteit in de regio. Door het tekort aan hoger opgeleiden in de regio vestigt zich geen geavanceerde industrie of trekt deze vorm van industrie weg uit de regio. Dit houdt het proces van selectieve migratie in stand.

Tot slot kan worden gesteld dat regionaal beleid dat onder andere gericht is op diversificatie van de industriële structuur van de regio verliest aan effectiviteit door de toenemende macht van multinationals en het voortdurende dilemma van de overheid tussen nationale- en regionale economische ontwikkeling. Dit vermindert de kans dat de diversiteit van industrie in de regio door middel van overheidsinterventie zal toenemen.

 

§ 1.3 De in Israël toegepaste strategieën van regionale ontwikkeling

Bij de regionale ontwikkeling van de Negev-woestijn in Israël heeft men gebruik gemaakt van twee ontwikkelingsstrategieën. De nederzettingen-structuur, die men vroeg in de jaren '50 heeft ontwikkeld, is gebaseerd op het systeem van 'Centrale-Plaatsen' uit de theorie van Christaller. Sinds de jaren '60 is men van strategie veranderd en staat de regionale ontwikkeling in het licht van de 'Groei-Pool'-strategie. De theorie achter beide concepten wordt in de nu volgende paragrafen besproken.

 

§ 1.3.1 Het Systeem van Centrale Plaatsen

De theorie van 'Centrale Plaatsen' van Walter Christaller wordt binnen de geografie gezien als een standaardwerk in de theorievorming over de locatie van steden. Aan de hand van de stedelijke structuur in Zuid-Duitsland heeft Christaller in de jaren '30 een model ontwikkeld van een ruimtelijke structuur die bestaat uit een hiërarchie van grote steden, middel-grote steden, kleine steden en dorpen: de centrale plaatsen.

Een centrale plaats kan worden gedefinieerd als een centrum van een regio, het verzorgingsgebied van die plaats. Christaller classificeert de centrale plaatsen als volgt: G-plaatsen (30.000 inw.), B-plaatsen (10.000 inw.), K-plaatsen (4000 inw.), A-plaatsen (2000 inw.) en M-plaatsen (1000 inw.). Het verzorgingsgebied van een centrale plaats wordt bepaald door de zogenaamde 'centrale goederen'; dit zijn goederen en diensten die in de centrale plaatsen zowel worden geproduceerd als aangeboden. De theorie richt zich met name op consumptiegoederen. Het aantal soorten centrale goederen dat in een centrale plaats wordt aangeboden, is bepalend voor de plek van een centrale plaats in de classificatie. Een belangrijk aspect van centrale goederen is dat elke soort een eigen ruimtelijk bereik kent: het geografisch gebied waarin een goed wordt aangeboden heeft een onder- en een bovengrens. De ondergrens van een goed wordt bepaald door de minimum omvang van het draagvlak van potentiële klanten dat nodig is om het goed kostendekkend aan te bieden op de markt. Bijvoorbeeld brood heeft een lage ondergrens: elk gezin heeft brood nodig; dus een dorpje of een woonwijk heeft genoeg potentiële klanten voor een bakker om zijn zaak draaiende te houden. De Mercedes-dealer daarentegen heeft een veel groter gebied nodig voor voldoende klandizie en er is dan ook maar één dealer in een stad of regio. Dit soort goederen heeft dus een hoge ondergrens en kan alleen door de grotere plaatsen worden aangeboden. De bovengrens van een centraal goed wordt in hoofdzaak bepaald door de maximum hoogte van de kosten van transport die de klanten bereid zijn te betalen om het goed in bezit te krijgen. Vanaf een zekere afstand tot een centrale plaats worden de kosten te hoog om het produkt te kopen in die plaats. In hetzelfde voorbeeld is de klant bereid om een grotere afstand af te leggen voor de aanschaf van een nieuwe auto dan voor brood. Het verzorgingsgebied van een centrale plaats, de complementaire regio, wordt begrensd door de bovengrens van het centrale goed met de hoogste bovengrens; dit houdt dus in dat ook alle andere centrale goederen kunnen worden aangeboden in dit gebied. Een van de vooronderstellingen in het model is, dat centrale goederen overal moeten kunnen worden aangeboden. Met het eenvoudige model van één centrale plaats, bijvoorbeeld een G-plaats, onstaan er nu problemen, omdat binnen het verzorgingsgebied delen onverzorgd zullen blijven met betrekking tot centrale goederen met een lagere bovengrens. Wat betreft het goed met de één na hoogste bovengrens zal het gebied tussen de hoogste bovengrens ( de grens van het totale verzorgingsgebied ) en de één na hoogste bovengrens, hetgeen de vorm heeft van een cirkelvormige band, verstoken blijven van alle centrale goederen vanaf de één na hoogste bovengrens. Meer ( kleinere ) centrale plaatsen in dit gebied worden noodzakelijk, zodat elk goed overal in de regio kan worden aangeboden.

Om het verzorgingsgebied van onze G-plaats liggen de gebieden van zes andere G-plaatsen, op zo'n manier dat elk punt in de ruimte bij een regio hoort. Met de cirkelvorm van het verzorgingsgebied in het eenvoudige model ontstaan gebieden met overlap van de ene met de andere regio. In de ideale situatie van het model zullen de klanten de kortste afstand kiezen: de klanten die dichter bij A wonen dan bij B, gaan naar A. Er kan een verdelingsgrens worden getrokken door het overlappingsgebied, met het gevolg dat de verzorgingsgebieden als zeshoeken aan elkaar sluiten.  De zeshoekige vorm van de verzorgingsgebieden wordt veroorzaakt door het verschil tussen de ideale bovengrens en de reële bovengrens van het hoogste centrale goed. Bij het alternatief van een andere centrale plaats kiezen mensen de plaats die het meest dichtbij ligt.

De B-plaatsen, die de tweede plaats bezetten in de hirarchie, bevinden zich op de hoeken van de zeshoek van onze G-plaats. Deze posities bevinden zich precies tussen alle G-plaatsen in, omdat bij die punten, waar de G-zeshoeken bij elkaar komen, het centrale goed met de één na hoogste bovengrens door geen enkele G-plaats geleverd zal worden. Alleen een B-plaats zal in dit goed kunnen voorzien. Eenzelfde uitleg kan gegeven worden voor de centrale plaatsen lager in de hiërarchie met betrekking tot centrale goederen met lagere bovengrenzen. Elke centrale plaats wordt zodoende omringd door zes kleinere centrale plaatsen, die vervolgens op hun beurt worden omringd door nog kleinere plaatsen. Het model dat is ontstaan, wordt gekenmerkt door een fijnmazige honingraat-structuur van zeshoeken met verschillende formaten: het Systeem van Centrale Plaatsen. ( zie: afbeeldingen )

Het aantal centrale plaatsen in een gebied zal afhangen van de bevolkingsdichtheid en de hoogte van het gemiddelde inkomen. In een welvarende, dichtbevolkte streek zullen er meer centrale plaatsen zijn, omdat zelfs de kleinste plaatsen centrale plaatsen kunnen worden. Dit komt, doordat meer mensen met een gemiddeld hoger inkomen de ondergrenzen van centrale goederen doen dalen: ook de kleine plaatsen worden nu interessant voor detaillisten.

Het zal geen verbazing wekken dat het ontstane model een ideaal-model is. Dit gegeven vormt dan ook de belangrijkste beperking van de Centrale Plaatsen Theorie. De volgende vooronderstellingen zijn gemaakt: a) een gelijke spreiding van de bevolking en koopkracht en b) een uniform transportsysteem, zodat alle centrale plaatsen even goed bereikbaar zijn.

 

§ 1.3.2 Het 'Groei-Pool' Concept

De Franse econoom François Perroux is de geestelijk vader van de 'groeipool'. Dit concept heeft hij ontwikkeld om een verklaring te vinden voor het verschijnsel van economische groei. In zijn werk, dat in 1955 werd gepubliceerd, omschreef hij het begrip 'groeipool' als: "...Groei vindt niet overal op hetzelfde moment plaats; het doet zich voor in kernen of groei-polen, met wisselende intensiteit; het verspreid zich langs verschillende wegen met wisselende gevolgen voor de economische eenheid...". Een veel gehoorde kritiek op deze eigen definitie van Perroux is, dat de omschrijving ruimte geeft aan een scala van interpretaties. Desondanks komt er in de meeste interpretaties duidelijk een functioneel en een geografisch element naar voren: functioneel wat betreft de synergetische werking van concentratie van economische activiteiten, en geografisch wat betreft de ruimtelijke concentratie. Een heldere omschrijving van de groeipool wordt gegeven door Vanneste (1967): "...een geheel van economische elementen, geconcentreerd in een geografische ruimte, waartussen bepaalde bindingen bestaan die de groei ondersteunen...". In de context van de groeipool wordt het geheel van economische elementen, ook wel het 'motorisch element' of 'stuwend element' genoemd. Bij het concreet maken van dit begrip beperkte Perroux zich aanvankelijk tot groei-industrie ("industrie motrice"), maar later gaven hij en anderen het begrip een ruimere inhoud. Verdere voorbeelden van het 'motorisch element' zijn: een industrietak, een groep industrieën, een infrastructureel werk, een luchthaven of een universiteit. Algemene kenmerken van alle mogelijke groei-polen zijn door Vanneste geïnventariseerd: a) de interne relatie en verwevenheid tussen de economische elementen, b) het multiplicator-effect en c) de geografische concentratie.

De wijze waarop de groeipool bijdraagt aan regionale groei bestaat uit vier soorten van groei-impulsen, te weten: technische polarisatie, inkomenspolarisatie, psychologische polarisatie en geografische polarisatie. Bij technische polarisatie ontstaat er in de regio een hiërarchisch conglomeraat van bedrijven en nevenbedrijven, veelal toeleverings bedrijven, waarvan de groeipool de kern vormt. Verder zal door de toegenomen bedrijvigheid en werkgelegenheid het regionaal inkomen toenemen en zullen er als gevolg hiervan multiplicator-effecten optreden: de vraag zal stijgen, waardoor de investeringen zullen stijgen. Dit wordt inkomenspolarisatie genoemd. Psychologische polarisatie is het geheel aan niet economische effecten, zoals een sfeer van optimisme in de regio, een beter woonklimaat of de voorbeeldfunctie van een toonaangevende onderneming in de regio voor de vestiging van andere, meestal kleinere ondernemingen ( imitatie-effect ). De geografische polarisatie is de ruimtelijke weerslag van de eerste drie polarisatie-vormen. De groeipool kan in dit verband niet los worden gezien van stedelijke ontwikkeling, omdat agglomeratie-effecten en 'external economies' factoren zijn voor het ontstaan van de groeipool, of juist het gevolg van de groeipool kunnen zijn. Friedmann ziet geografische polarisatie in de regio als essentieel om het centrum-periferie-systeem te doorbreken. Hij wijst op het belang van middelgrote steden als 'groei-centra' van regionale groei.

Een belangrijk punt van kritiek op het groeipool-concept is het feit dat een groeipool alle aanwezige groei in de regio kan opzuigen ( vergelijk: 'backwash'-effecten van Myrdal ). Verder kan er een eenzijdige ( kwetsbare ) economische basis ontstaan, wanneer de groeipool gebaseerd is op één soort van industrie. Ook wordt gewezen op de neiging van grote ondernemingen, die vaak de 'stuwende' rol vervullen, om het proces van toelevering van goederen en diensten intern te organiseren. Hierdoor zal technische polarisatie zich in mindere mate voordoen.

Perroux maakte aan de hand van zijn theorie aanbevelingen voor het regionaal beleid. Hij gaf aan, dat overheden tegen-polen moesten creëren in minder ontwikkelde regio's, ten opzichte van de centra in snel groeiende regio's. Vanhove sluit zich hierbij aan en zegt dat groei-polen een positieve bijdragen kunnen leveren in de groei van sterke regio's en in de ontwikkeling van zwakke regio's. Boekema en Verhoef daarentegen stellen dat de groeipooltheorie haar bruikbaarheid heeft bewezen bij het verklaren van de groei in Westeuropese centra, maar dat het concept tekort schiet als planningsinstrument voor regionaal beleid dat gericht is op achtergebleven gebieden. Dit laatste tonen zij aan aan de hand van voorbeelden uit binnen- en buitenland, wat tevens wijst op de veelvuldigheid waarmee de groeipoolstrategie in Europa is toegepast.

 

§ 1.4 Samenvatting van de besproken theorieën

Perroux signaleerde regionale ongelijkheid door te wijzen op de ruimtelijke verschillen in economische groei. Myrdal trachtte de oorzaken van deze ruimtelijke verschillen te verklaren. Hij stelde, dat regionale ongelijkheid wordt veroorzaakt door de autonome werking van de vrije marktkrachten. Er ontstaat dan een snel groeiend stedelijk centrum en een stagnerende periferie. Friedmann gaf aan, dat een dergelijke ruimtelijke structuur zal ontstaan, wanneer de samenleving de overgang maakt van landbouw naar industrie. Regionale ongelijkheid wijt hij aan de scheve machtsverhouding tussen centrum en periferie. Bij Dependencia ligt, bij het verklaren van regionale ongelijkheid, het accent eveneens op machtsverhoudingen.

Holland signaleert een toename in de macht en autonomie van de bedrijven, hetgeen een obstakel vormt voor een effectief regionaal stimuleringsbeleid. Hadjimichalis vindt, dat het aan de overheid zelf te wijten valt dat het regionale beleid slechts beperkt succes heeft. Dit komt door de voorkeur van de overheid voor nationale economische groei boven regionale economische groei.

In het beginstadium van regionale ontwikkeling in de Negev hanteerde men de Centrale-Plaatsen-Strategie. Het belangrijkste kenmerk hiervan is de hiërarchie van nederzettingen van verschillende omvang die elk de centrale plaats vormen van een verzorgingsgebied.

Na verloop van tijd is men in Israël overgegaan op de groeipoolstrategie. Deze wordt gekenmerkt door de ruimtelijke concentratie van economische activiteiten op één locatie in de regio. Door uitstralingseffecten vanuit deze groeipool naar andere locaties in de regio, zou de economische situatie van de regio als geheel moeten verbeteren.

 

2. DE NEGEV

§ 2.1 De topografie van de Negev

( zie: Kaart van de Negev )

§ 2.1.1 Een beschrijving van de Negev

De Negev is een uitgestrekte woestijn in het zuiden van Israël. Ze vormt de gehele zuidpunt van het land en beslaat een oppervlakte van ongeveer 12.500 km², meer dan 60 % van de totale oppervlakte van de staat Israel. In 1992 bedroeg de totale bevolking van de Negev 362.000 personen. Vergeleken met de totale bevolking van Israel in 1992 ( 5,2 mln. ) is dit een aandeel van 7 %.

Het gebied heeft zowel politieke als natuurlijke grenzen. In het oosten wordt de Negev begrensd door de Afro-Aziatische breuklijn die door de Arava vallei loopt. Deze vallei strekt zich uit in een noord-zuid-richting, vanaf de Dode Zee tot de Rode Zee. Door de Arava loopt de politieke grens van Israel met Jordanië. De westgrens van de Negev is de politieke grens van Israel met Egypte die van de Middellandse Zee naar de Rode Zee loopt en die de Negev van de Sinaï-woestijn scheidt. In het zuiden vorm het korte kuststrookje van Eilat, de natuurlijke grens met de Rode Zee. In het noorden wordt de grens bepaald door de 200 mm. neerslag-lijn, van waar naar het zuiden het klimaat droger wordt. Deze lijn loopt ten zuiden van Qiryat Gat en ten noorden van Be'er Sheva. Over de exacte noordgrens van de Negev bestaat wat verwarring omdat de Negev-regio deels het Be'er Sheva subdistrict beslaat, dat een andere noordgrens kent. Verder wordt de noordgrens ook wel gelegd langs Nahal Shiqma, een riviertje iets ten zuiden van Qiryat Gat. Tenslotte wordt de Negev in het noordwesten gescheiden van de kust door de Gaza-strook en in het noordoosten vormen de heuvels van Judea een natuurlijke barrière, met de 'Green Line' als politieke grens.

Landschappelijk gezien bestaat de Negev uit vier gedeelten: de vlaktes en heuvels in het noorden, de bergen en bekkens van de centrale Negev, de Arava vallei langs de oostrand en de bergen bij Eilat in het zuiden. De meeste nederzettingen, zoals kibbutzim, moshavim en steden, zijn te vinden in het noordelijke gedeelte van de Negev, waarbij de westkant van dit gebied het merendeel van de landbouwnederzettingen herbergt. In de noordelijke Negev liggen de meeste ontwikkelingssteden, ook wel nieuwe steden genoemd, zoals Dimona, Yerucham, Arad, Ofakim, Netivot en Sederot met Be'er Sheva als regionale hoofdstad. Tevens zijn in het noordelijke gedeelte de belangrijkste industriegebieden te vinden. In het centrale gedeelte van de Negev liggen enkele kibbutzim waaronder die van wijlen Ben Gurion, Sede Boker. Er bevindt zich een ontwikkelingsstadje: Mitzpe Ramon. Deze is gelegen aan de rand van een enorme krater van 40 km. lang en 10 km. breed, de 'Makhtesh Ramon', die is ontstaan door een proces van verwering en erosie. In het noordoosten liggen nog twee andere kraters, die kleiner zijn dan de Ramon-krater: de 'Makhtesh HaGadol' en de 'Makhtesh HaKatan'. Verder wordt de centrale Negev grotendeels in beslag genomen door legerbases en een militaire luchthaven. In de Arava-vallei langs de oostrand, liggen als in een ketting van noord naar zuid, een aantal kibbutzim en moshavim, met Merkaz Sapir als een klein stedelijk centrum. Geheel in het noorden van de Arava, aan de zuid-west-kust van de Dode Zee liggen de bedrijfsterreinen van de 'Dead Sea Works' en de hotels van het kuuroord Ein Bokek. In het uiterste zuiden van de Arava, langs de westelijke flank, ligt Eilat. Deze havenstad annex badplaats ligt aan de Golf van Aqaba, een zijtak van de Rode Zee. Eilat heeft een korte kustlijn: aan de oostkant van de baai ligt de Jordaanse havenstad Aqaba en aan de zuidwestkant ligt Taba, een grenspost met Egypte.

 

§ 2.1.2 De geografische afbakening van het Onderzoeksgebied

Industriële ontwikkeling in de Negev, het onderwerp van deze scriptie, komt niet in de gehele regio voor. Deze concentreert zich met name in het noordelijke gedeelte van de Negev, in of nabij de ontwikkelingssteden. In de uiteenzetting zal de focus liggen op het gebied dat als een band over de noordelijke Negev loopt vanaf de Gaza-strook in het westen tot de Jordaanse grens in het oosten, met Netivot aan de noordrand en Yerucham aan de zuidrand. De overige delen van de Negev zullen slechts sporadisch aan bod komen, met uitzondering van Eilat en enkele mijnbouwlocaties. De redenen hiervoor is dat delen van de Negev, zoals de centrale Negev, niet zijn bestemd voor de vestiging van mensen. Deze gebieden vallen buiten het reguliere regionaal ontwikkelingsbeleid, omdat ze grotendeels bestaan uit legerbases en natuurreservaten.

Hoewel Sederot een ontwikkelingsstadje is en binnen de Negev-regio ligt, zal het niet in beschouwing worden genomen. De reden hiervoor is het feit dat de economie van Sederot hoofdzakelijk is geöriënteerd op de regio rond Qiryat Gat, de Lakhish regio.

Wanneer er in de komende hoofdstukken over 'de Negev' wordt gesproken dan wordt de Negev-regio bedoeld, waarvan de grenzen in de vorige paragraaf beschreven zijn. Met betrekking tot cijfermateriaal kan de Negev-regio gelijk worden gesteld met het Be'er Sheva subdistrict, vanwege de districtsverdeling in veel statistieken. Hoewel deze twee begrippen niet exact dezelfde lading dekken, zijn de verschillen niet van grote betekenis.

 

§ 2.2. De Negev in de periode 1900 - 1948

Sinds het begin van deze eeuw is de geschiedenis van de Negev nauw verbonden geweest met het ontstaan en de groei van de stad Be'er Sheva. Voor 1900 was Be'er Sheva niet meer dan een bron met een caravanserai, een pleisterplaats voor karavanen in de woestijn. De Negev werd in die tijd bevolkt door bedoeïenen, nomadische arabische stammen. Deze stammen kwamen geregeld in conflict met het Ottomaanse bestuur in Palestina, dat er naar streefde de nomaden sedentair te maken, zodat er controle kon worden uitgeoefend en belasting kon worden geheven. Een manier voor de Turkse machthebbers om dit te volbrengen was de vestiging van een regionaal bestuurscentrum in de vorm van een te bouwen nederzetting op de locatie van Be'er Sheva. Een andere reden voor het bestuurscentrum was het versterken van de grens van Palestina met de Sinaï, teneinde invallen vanuit Egypte het hoofd te bieden. De stad werd gebouwd gedurende het eerste decennium van deze eeuw met behulp van een Zwitserse en een Duitse architect. Deze schiepen de stad in de vorm van een 'dambord-patroon', een stedebouwkundige vorm die toen in Europa populair was. De locatie was vlakbij de oorspronkelijke bron, aan de Noord-oever van wadi Be'er Sheva, aan het begin van een brede vallei in de heuvels van de Noordelijke Negev. Ondanks de aanwezigheid van het Ottomaanse bestuur in Be'er Sheva kwamen de bedoeïenen toch naar de stad om handel te drijven. De stad ontwikkelde zich zodoende tot een marktcentrum voor de hele Negev. De bevolkingsomvang van de stad bleef echter klein.

Met het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog werd Be'er Sheva een belangrijke basis voor de Turkse legers, die van hieruit een strategische positie bezetten ten opzichte van de Engelsen die het bestuur hadden over Egypte en het Suez-kanaal. Ten behoeve van het leger legden de Ottomanen in de Negev wegen aan en sloten Be'er Sheva door middel van een spoorlijn aan op de Hijaz-spoorlijn. Verder zorgden ze voor water-pijpleidingen in het gebied. Deze verbetering van de infrastructuur zorgde voor een groei van de bevolking van de stad. In 1917 veroverden de Engelsen de stad, waarbij een groot deel van de infrastructurele werken in de Negev werd verwoest.

Ook de Engelsen maakten van Be'er Sheva een bestuurscentrum: het werd de hoofdstad van het Zuidelijke District van het door de Engelsen bestuurde Palestina. De Engelsen hebben de stad voorzien van de basisvoorzieningen maar hebben weinig inspanningen gedaan om de stad verder te ontwikkelen. Pas in het begin van de jaren '40, met het begin van de Tweede Wereldoorlog trachtten de Engelsen Be'er Sheva weer wat nieuw leven in te blazen ten behoeve van de Engelse troepen. Aan deze opleving kwam een einde in 1948 met de Onafhankelijkheidsoorlog. Na het vertrek van de Engelsen werd de stad bezet door een Egyptisch regiment dat het vervolgens verloor aan het Israelische leger gedurende de Onafhankelijkheidsoorlog. Sindsdien is de Negev met Be'er Sheva, een onbetwist onderdeel van de staat Israël.

 

3. REGIONALE ONTWIKKELING EN DE OPKOMST VAN INDUSTRIE

IN DE NEGEV

DE PERIODE: 1948 - 1967

 

§ 3.1 Regionale ontwikkeling in Israel

De situatie in Israel met betrekking tot regionale ontwikkeling week in de begin jaren sterk af van die in Europa. In Europa was het regionaal beleid er op gericht om de economische structuur in de perifere regio's te verbeteren zodat regionale ongelijkheid tussen het centrum en de periferie kon worden genivelleerd. Regionale ontwikkeling richtte zich op de transformatie van een bestaande ruimtelijke en economische structuur. In Israël echter stond regionale ontwikkeling in het teken van andere doelen dan het bestrijden van regionale ongelijkheid. Afgezien van de stad Be'er Sheva en rondtrekkende bedoeïenen was de Negev nagenoeg leeg. Van regionale ongelijkheid was geen sprake: de Negev kende geen economische problemen vanwege het geringe aantal mensen dat er woonde en het ontbreken van een economische structuur.

De hoofdreden van het ontwikkelen van de Negev was: bevolkingsspreiding. Dit had twee doelen: a) bevolkingsconcentraties langs de grenzen vanuit defensie-overwegingen, en b) het ontlasten van de drie grote steden.

Parodoxaal genoeg deed, met de ontwikkeling van de Negev en het ontstaan van een stedelijke en economische structuur, het verschijnsel regionale ongelijkheid haar intrede. Het bestrijden van regionale ongelijkheid werd vanaf dat moment ook in Israël een motief voor regionale ontwikkeling omdat de grote welvaartsverschillen tussen de Negev en het centrum van het land een obstakel vormden voor bevolkingsspreiding.

 

§ 3.2 Het Ontwikkelingsbeleid voor de Negev

§ 3.2.1 Het ontstaan van de nederzettingenstructuur

Niet lang na de stichting van de staat Israël op 4 mei 1948 werd in juli het Nationaal Planbureau opgericht. De taak van deze instelling was het maken van plannen ten behoeve van de spreiding van de bevolking. Bevolkingsspreiding had bij de autoriteiten de hoogste prioriteit: ten eerste werd bevolkingsspreiding als noodzakelijk geacht ten behoeve van de nationale veiligheid. Gezien de ervaringen van pioniers in perifere gebieden ten tijde van de Yishuv en ervaringen die men had gedurende de nog recente Onafhankelijkheidsoorlog, was men doordrongen van het belang van bevolkingsconcentraties langs de grenzen. Ten tweede was er een tendens van concentratie van de bevolking in de drie grote steden en in de kustvlakte. Met name Tel Aviv had een grote aantrekkingskracht op immigranten en op economische activiteiten. Vóór de onafhankelijkheid hadden de vrije marktkrachten in de steden de vrije hand vanwege de eenzijdige aandacht van de Zionistische Beweging voor landbouw: de stad kon ongebreideld doorgroeien. In 1948 woonde ruim 35 % van de totale bevolking in Tel Aviv. Men vond een dergelijke scheefgroei in de nationale stedelijke structuur ongewenst. Men vreesde de toename van congestieverschijnselen en een dreigende economische stagnatie. Ten derde maakte de massale immigratie gedurende de eerste vier jaren van de nieuwe staat een spreidingsbeleid noodzakelijk. Vanaf 1948 tot en met 1951 vestigden zich 684.201 immigranten in Israel, hetgeen bijna een verdubbeling betekende van de totale bevolking in 1948. In één van de eerste plannen voor bevolkingsspreiding, dat dateert uit 1951, werd de speciale rol van het zuiden in het spreidingsbeleid benadrukt. In 1948 woonde nog geen 1 % van de totale joodse bevolking in de Negev.

Om verschillende redenen was de Negev bij uitstek geschikt voor toekomstige kolonisatie. Als eerste moet worden genoemd de door velen gedragen ideologische motivatie om de woestijn te cultiveren door middel van pionierswerk en planning. Met David Ben Gurion als eerste premier van Israel werd de ontwikkeling van de Negev een nationale zaak: regionale ontwikkeling in de Negev had vanaf het begin een belangrijke plaats in het ruimtelijk beleid. Dit blijkt ook uit cijfers: in 1961 kwam aan de Negev het grootste deel toe van de totale netto investeringen in vaste activa, 23,2 %. Ten tweede was al het land in de Negev in overheidshanden; men kon snel te werk gaan zonder tegenwerking van particulieren. Een ander belangrijk punt was de geringe bevolkingsdichtheid van het gebied. Men had vanaf het begin de mogelijkheid om op grote schaal te plannen en projecten te initiëren, omdat er nog geen ruimtelijke structuur bestond van bevolkingsconcentraties. Door de grote omvang van de projecten konden grote aantallen mensen aan werk worden geholpen. Hierdoor kon men nederzettingen stichten zonder eerst een economische basis te hoeven creëren.

Het regionale ontwikkelingsbeleid voor de Negev hield tot 1964 voornamelijk in: het creëren van een systeem van nederzettingen in het gebied. Vanwege het ideologische karakter van de kibbutzim en de beperkte mogelijkheden voor landbouw in de Negev, waren de reeds aanwezige nederzettingen in de Negev, kibbutzim en moshavim, niet geschikt voor de opvang van de grote aantallen nieuwe immigranten. De oplossing moest worden gezocht in stedebouw, met name de bouw van middelgrote steden, zodat de stedelijke structuur van het land meer in evenwicht zou komen. Het politieke establishment in die tijd bouwde voort op het socialistisch zionisme van voor de onafhankelijkheid. Dit betekende een grote aandacht voor landbouw en rurale nederzettingen en tevens een negatieve houding ten opzichte van de stad. Onder druk van de situatie na 1948 vond men een compromis: in de Negev moesten kleine stedelijke nederzettingen komen met een landelijke sfeer die nauwe banden moesten krijgen met landbouwnederzettingen. De planners die vanuit dit uitgangspunt te werk gingen, waren veelal in Europa opgeleid en waren sterk beïnvloed door stedebouwkundige en geografische stromingen die in die tijd populair waren in Europa. Naar het voorbeeld van het Centrale-Plaatsen-Model van Christaller maakte men plannen voor een nederzettingen structuur in de vorm van een hiërarchie van middelgrote en kleine steden die de centra moesten vormen van de landbouwnederzettingen. In 1951 voltooide men een eerste plan voor de Negev dat schematisch deze nederzettingenstructuur weergeeft. ( zie: kaart 2 ). Om het gat tussen Tel Aviv als grote stad ( E-centrum ) en de rurale nederzettingen in de Negev ( A-centra ) op te vullen, moesten B-,C- en D-centra worden gecreëerd. Be'er Sheva was bestemd als regionale hoofdstad en tevens als centrum voor industrie. Ten noordwesten van Be'er Sheva konden B- en C- plaatsen worden gesticht als centra voor de kibbutzim en moshavim in dat gebied. Ofakim ( 1955 ), Netivot ( 1956 ) en Sederot ( 1951 ) moesten plaatsen worden van waaruit de omliggende landbouwnederzettingen konden worden voorzien van diensten en goederen. Ten zuidoosten van Be'er Sheva echter konden de te bouwen nederzettingen niet worden gebaseerd op een agrarische economische structuur, vanwege het ontbreken van landbouw in het gebied. De plaatsen Arad ( 1961 ), Dimona ( 1955 ), Yerucham ( 1951 ) en Mitzpe Ramon ( 1956 ) zouden dan ook voornamelijk dienen voor de huisvesting van werknemers uit de te ontwikkelen industrie en mijnbouw. Eilat werd in 1951 gesticht ten behoeve van de toekomstige haven.

Vanwege de grote omvang van immigratie, en de daardoor ontstane grote behoefte aan woonruimte, was men genoodzaakt om zo snel mogelijk met de bouw van de nieuwe steden te beginnen. De steden werden gebouwd voordat er een economische basis was veilig gesteld. Tot 1953 konden de meesten van de bewoners te werk worden gesteld bij de bouw van wegen en in de woningbouw in de nieuwe steden. Tussen 1953 en 1957, toen de basis van de ruimtelijke structuur was voltooid en de spontane komst van lichte industrie uitbleef, verslechterde de werkgelegenheidssituatie in de nieuwe steden van de Negev in een hoog tempo. Hierdoor verslechterden de levensomstandigheden in de ontwikkelingssteden en de eerste mensen trokken weg, richting het centrum van het land. Dit waren vooral de meest kansrijke personen: een proces van selectieve migratie zette zich in. Op korte termijn probeerde de overheid de situatie in de ontwikkelingssteden te verbeteren in de vorm van werkloosheidsuitkeringen en het creëren van allerlei sociale voorzieningen. Op lange termijn echter moest men zoeken naar nieuwe vormen van werkgelegenheid.

De schrijnende werkloosheid in de ontwikkelingssteden halverwege de jaren '50 kan worden gezien als een indicatie voor het falen van de Centrale-Plaatsen-Strategie als vorm van regionale ontwikkeling in de Negev. Een aantal oorzaken liggen hieraan ten grondslag. Ten eerste is er bij de toepassing van het centrale-plaatsen-concept geen rekening gehouden met de specifieke omstandigheden in de Negev. Christaller heeft zijn theorie afgeleid van een geleidelijk onstane stedelijke structuur in een gebied die gebaseerd was op landbouw. Het Centrale-Plaatsen-Model is verder gebaseerd op de uitwisseling van consumptiegoederen tussen de centrale plaats en zijn verzorgingsgebied. Zonder een dergelijk verzorgingsgebied kan een Centrale Plaats nergens 'centraal' voor zijn; het mist een lokale afzetmarkt. Veel van de nieuwe steden in de Negev, met name die aan de zuidoostkant van Be'er Sheva, hebben een economie die reeds in een vroeg stadium afhankelijk was van andere dan landbouwactiviteiten, namelijk delfstoffenwinning. Deze plaatsen missen een agrarisch achterland. Wegens het ontbreken van een dergelijk draagvlak, de geringe uitwisseling van produkten met het achterland en de kleine omvang van de steden, bleken de ontwikkelingssteden niet in zichzelf te kunnen voorzien. Ten tweede gold met name voor de ontwikkelingssteden in het noordwesten van de Negev, Sederot, Netivot en Ofakim, dat de agrarische nederzettingen in de verzorgingsgebieden van de steden, geen gebruik maakten van de centrale functies van de ontwikkelingssteden. De kibbutzim en moshavim, die reeds bestonden vóór de oprichting van de nieuwe steden, hadden hun eigen netwerken van leveranciers en afnemers. Bij inkoop en verkoop van produkten richtten men zich rechtstreeks op het nationale centrum, Tel Aviv. Dit probleem heeft men later in de Lakhish-regio voorkomen door de landbouwnederzettingen en de stedelijke nederzettingen tegelijkertijd op te richten. Verder liggen Sederot, Netivot en Ofakim vrij dicht bijelkaar, hetgeen al spoedig een handicap bleek. Dus ook in het meer agrarische gedeelte van de Negev werkte de Centrale-Plaatsen-Strategie niet, vanwege het specifieke karakter en onafhankelijkheid van de kleinste plaatsen in de hiërarchie.

 

§ 3.2.2 De overgang naar de groeipoolstrategie

Sinds het begin van de jaren '60 is de Israelische overheid begonnen met een industrialisatieprogamma voor de ontwikkelingssteden in de Negev, teneinde een oplossing te vinden voor de hoge werkloosheid in de Negev steden. Een gevolg van de gefaalde Centrale-Plaatsen-Strategie, was de betrekkelijk kleine omvang van de ontwikkelingssteden en de gedeconcentreerde stedelijke structuur in de Negev. Hierdoor was het draagvlak in de steden te klein voor hoogwaardige dienstverlening ten behoeve van industrie en was de ruimtelijke structuur inefficiënt met betrekking tot goederenstromen en dienstverlening; door de deconcentratie van nederzettingen waren er meer verkooppunten nodig, hetgeen hogere transportkosten met zich mee bracht. Sinds de onafhankelijkheid was Be'er Sheva, in vergelijking tot de andere nederzettingen in de Negev zeer sterk gegroeid: van een inwonertal van 1800 in 1949 tot een bevolking van 65.200 in 1965. De stad huisvestte een aanzienlijk deel van de totale bevolking van de Negev: 49,8 % in 1965. Door haar relatief grote omvang is de functie van Be'er Sheva van regionale hoofdstad sinds 1948 blijven bestaan en heeft zich als zodanig versterkt. Het gevolg hiervan was dat de industrie die zich in de ontwikkelingssteden vestigde, zich oriënteerde op Be'er Sheva met betrekking tot het gebruik maken van diensten. Dit gebeurde vanwege een zich ontwikkelende dienstensector in Be'er Sheva. Deze kon in hoogwaardige diensten voorzien door de grote omvang van de stad. Ook vestigden veel bedrijven hun hoofdkantoren in de regionale hoofdstad.

De sterke groei van Be'er Sheva en de daarmee gepaard gaande ruimtelijke polarisatie bleef niet onopgemerkt. Met betrekking tot het nieuw te volgen regionaal ontwikkelingsbeleid moest een keuze worden gemaakt: men kon, vanuit een gelijkwaardigheidsbeginsel, de bestaande structuur handhaven door middel van een gelijkwaardige spreiding van aandacht en middelen over de ontwikkelingssteden, of men kon kiezen voor een meer effectieve strategie van gepolariseerde ontwikkeling, waarbij Be'er Sheva het zwaartepunt zou worden van regionale ontwikkeling. Om verschillende redenen koos men voor het laatste, waarmee het begin van een 'groeipool'-strategie een feit was. Ten eerste moest Be'er sheva dermate worden ontwikkeld dat het een tegenwicht kon bieden aan de snel groeiende centrum-regio van het land. Dit was zeer urgent vanwege het wegtrekken van hoger opgeleiden uit de ontwikkelingssteden naar Tel Aviv en het uitblijven van spontane industriële vestiging in de Negev. Ten tweede moet het verlaten van de Centrale Plaatsen strategie worden gezien in het licht van politieke veranderingen: de oude, socialistisch zionistische politiek met de nadruk op landbouw ging geleidelijk over in een pragmatische, meer liberale politiek met de nadruk op industrie. Ten derde volgden de planners vanwege het ontbreken van een planningstraditie in Israël de ontwikkelingen in Europa. In veel Europese landen genoot in de jaren '60, het groeipoolconcept, dat door Perroux in 1955 was ontwikkeld, een grote populariteit. Israel ging mee in deze trend.

De overheid bevestigde haar keuze door Be'er Sheva officieel te benoemen als hoofdstad van het Zuidelijk District. Een concrete invulling gaf de overheid hieraan door de vestiging van regionale overheidsinstanties in Be'er Sheva. Aanvankelijk moest de groeipool Be'er Sheva een industrieel centrum worden voor het verwerken van grondstoffen uit de regio, maar de stad ontwikkelde zich in de loop der jaren als een regionaal dienstencentrum en commercieel centrum, met als belangrijke motorische elementen, het 'Soroka Medical Centre' ( 1962 ) en niet lang daarna de 'Ben Gurion University of the Negev' ( 1965 ). Een direct gevolg van de nieuwe strategie was dat Be'er Sheva een aanzuigende werking had op nieuwe investeringen en bedrijvigheid, hetgeen tenkoste ging van verdere groei in de ontwikkelingssteden. Een ander gevolg was dat hoger opgeleiden uit de ontwikkelingssteden gingen verhuizen naar Be'er Sheva, een vorm van selectieve migratie op regionaal niveau, waardoor de kwaliteit van de beroepsbevolking in de ontwikkelingssteden relatief achteruitging. Dit zijn voorbeelden van de 'backwash'-effecten, die zich vooral gedurende de eerste jaren, in de eerste helft van de zestiger jaren voordeden. Vanaf 1965 begon de economische groei van Be'er Sheva zich uit te spreiden over de regio: de 'spread'-effecten van de groeipool werden merkbaar. Hierover meer in § 4.2.1 .

 

§ 3.3 De instrumenten van regionale ontwikkeling

De instrumenten van regionale ontwikkeling bestonden in de periode 1948 - 1967 grotendeels uit: directe overheidsinvesteringen, directe plaatsing van nieuwe immigranten in de ontwikkelingssteden en de bevordering van particuliere investeringen. Wegens de focus op industriële ontwikkeling zullen alleen ontwikkelingsinstrumenten ten behoeve van industrialisatie gedetailleerd aan de orde worden gesteld.

 

§ 3.3.1 De uitvoerende instanties

Bij de uitvoering van het regionaal beleid van de Negev waren veel ministeries betrokken. Men kan stellen dat elk ministerie een 'regionale ontwikkeling afdeling' had. De meest belangrijke waren: het Ministerie van Huisvesting ( Ministery of Housing ) dat verantwoordelijk was voor huizenbouw en stadsplanning in de ontwikkelingssteden en het Ministerie van Handel en Industrie ( Ministery of Commerce and Industry ) dat verantwoordelijk was voor de industrialisatie van de ontwikkelingssteden. De betrokkenheid van vele ministeries heeft vaak geleid tot inefficiënties door een gebrek aan coördinatie. Een andere belangrijke instantie met betrekking tot regionale ontwikkeling was de 'Jewish Agency'. Deze organisatie was (is) actief met het organiseren van immigratie naar Israël en hield zich tevens bezig met de opvang van immigranten in landbouwnederzettingen en in de nieuwe steden.

 

§ 3.3.2 Investeringen door de overheid en de privé-sector

Met betrekking tot de vestiging van industrie ontbeerde de Negev een aantal belangrijke locatiefactoren. Zo kan worden genoemd de lange afstanden waarover grondstoffen en eindprodukten moesten worden getransporteerd, de beperkte infrastructuur, een onvoldoende ontwikkelde dienstensector en de absentie van agglomeratievoordelen, een laag scholingspeil van de lokale beroepsbevolking en een onaantrekkelijk woonklimaat. Deze kenmerken vormden vanaf het begin een belangrijk obstakel voor de vestiging van industrie in de Negev.

Tot halverwege de jaren '50 waren directe investeringen van de overheid en de ondernemingen van de "Histadrut", de grootste vakbond in Israël, het belangrijkste instrument tot industrialisatie van de Negev. Beide konden ze zich de investeringen in een gebied met ongunstige locatiefactoren permitteren, omdat ze andere doeleinden nastreefden dan alleen het maken van winst en omdat ze beide over veel middelen beschikten. De overheid richtte zich op de exploitatie van grondstoffen en de Histadrut was actief in de ontwikkelingssteden.

Met betrekking tot investeringen van de privé-sector, moesten de lokale omstandigheden in de Negev middels financiële en materiële steun worden gecompenseerd. Reeds in 1950 nam de overheid een wet aan die voorzag in extra steun voor bedrijven die zich vestigden in perifere gebieden: de "Law for the Encouragement of Capital Investment". Vanaf 1959, na een amendement bij de wet, hing de mate van steun voor bedrijven af van het gebied van vestiging. Het land werd verdeeld in 'prioriteitsgebieden', waarbij de Negev behoorde tot de hoogste categorie, de gebieden met de A-status. Op deze locaties genoten bedrijven maximale steun in de vorm van goedkope leningen, financiële donaties en subsidies, belastingvrijstelling, zeer lage huurprijzen voor land en speciale infrastructurele voorzieningen. Met betrekking tot de selectie van bedrijven die in aanmerking kwamen voor enige vorm van steun hanteerde men het begrip "approved enterprises". Hieronder verstaat men industriële ondernemingen waarvan 20 % van de totale investeringen moesten plaatsvinden in 'A' gebieden en 30 % van de investeringen in 'B'-gebieden. Maximale steun werd gegeven aan bedrijven die zorgden voor werkgelegenheid in de ontwikkelingsgebieden en bijdroegen aan het aantrekken van nieuwe investeringen in die gebieden. De wet ter bevordering van investeringen was een zeer belangrijk instrument van regionale ontwikkeling. Het is verantwoordelijk geweest voor de snelle industrialisatie van de nieuwe steden in de Negev.

 

§ 3.4 De opkomst van industrie in de Negev

Bij het proces van industrialisatie in de Negev hadden een tweetal bedrijfstakken een prominente rol: de mijnbouw en de textielindustrie. Bij de bespreking van de industriële ontwikkeling in de Negev tot 1967, zullen deze twee vormen van industrie het meest uitgebreid aan bod komen.

 

§ 3.4.1 De eerste industriële ontwikkelingen

De periode tot 1955 wordt gekenmerkt door de oprichting van overheidsbedrijven voor de delfstofwinning in de Negev en het begin van industriële activiteiten door de ondernemingen van de Histadrut in de ontwikkelingssteden. Deze eerste aanzetten tot industrialisatie vonden plaats op initiatief van enkele belangrijke personen binnen de overheid en de Histadrut, zonder dat een systematisch en consistent industrialisatie-beleid werd gevoerd. Verder speelden particuliere industriëlen geen belangrijke rol vanwege het grote belang dat de socialistische regering hechtte aan de publieke sector voor de ontwikkeling van industrie.

In 1949 nationaliseerde de overheid alle natuurlijke bronnen, waarvan de meeste in de Negev lagen. Niet lang daarna werden de eerste staatsbedrijven opgericht ten behoeve van de winning van delfstoffen. In 1952 werd de "Dead Sea Works" opgericht, een bedrijf dat zout wint uit de Dode Zee met behulp van enorme evaporatievijvers. Het bedrijf nam de oude installaties aan de zuidwestkust van de Dode Zee over van de "Palestine Potash Company" die in 1931 was opgericht door de Engelsen en joodse investeerders. Gedurende de eerste vier jaren ondervond men veel problemen met het opstarten van de produktie en waren er sociale problemen en een groot verloop onder de werknemers, veelal jongeren die werden aangetrokken door avontuur en de hoge lonen. In 1955 kwam de produktie op gang en telde het bedrijf ruim 30 werknemers. Andere staatsondernemingen die in deze periode zijn opgericht zijn "Negev Phosphates Ltd." op de mijnbouwlocaties Zin en Oron, en in Arad om de omvangrijke fosfaatvoorraden van de Negev te ontginnen en "Timna Copper Mines Ltd." nabij Eilat, een kopermijn. Beide zijn gesticht in 1951. Ter ontginning van glaszand en klei voor keramische produkten in de Ramon-krater en de Grote-krater werd in 1953 "Clay and Pure Sand Ltd." opgericht. De investeringen in mijnbouw in de Negev bedroegen 13,2 % van de totale investeringen in industrie en mijnbouw in 1967. De export van grondstoffen steeg van 2 % in 1956 naar 7,8 % van de totale export in 1966. Een groot probleem van de mijnbouwbedrijven was, dat ze niet winstgevend waren. Dit had onder meer te maken met een lage efficiëntie, buitenlandse concurrentie en hoge transportkosten. De continuteit van de bedrijven was voorlopig echter gewaarborgd omdat ze staatsbedrijven waren. Om de rentabiliteit van de ondernemingen te vergroten ging men in een later stadium over tot schaalvergroting: door een grotere omvang van de bedrijven konden de kosten per eenheid produkt omlaag worden gebracht.

Ondertussen was de grote bouwonderneming van de Histadrut, "Solel Boneh", bezig met de bouw van de ontwikkelingssteden in de Negev, hetgeen in deze periode de voornaamste vorm van werkgelegenheid betekende voor de ontwikkelingssteden. De zuster-onderneming van Solel Boneh, "Koor Industries" die in 1944 was opgericht, bracht de eerste industrie naar de nieuwe steden in de Negev. Onder invloed van de eerste burgemeester van Be'er Sheva, David Tuviyahu, begon Koor Industries in 1952 een chemische fabriek in Be'er Sheva: "Makhteshim Chemical Works Ltd.". De eerste jaren van haar bestaan waren moeilijk: er was geen solide economische basis in Be'er Sheva, men had gebrek aan geschoolde arbeidskrachten, de grondstoffen moesten van elders komen en het bedrijf lag ver verwijderd van havens. De belangrijkste redenen tot vestiging in Be'er Sheva waren dan ook de toewijding van de Histadrut aan andere dan economische doelen zoals de ontwikkeling van de Negev en de contacten en achtergrond van Tuviyahu als voormalig vakbondsman en werknemer van Solel Boneh.

 

§ 3.4.2 De industrialisatie van de ontwikkelingssteden

De periode 1956 tot en met 1965 wordt gezien als het 'gouden tijdperk' van de industrialisatie van de ontwikkelingssteden. Door een aantal factoren kon rond 1956 deze periode van voorspoed aanbreken.

Ten eerste stroomden de herstelbetalingen binnen vanuit de Bondsrepubliek Duitsland met een totaal van $ 850 miljoen. Dit maakte een forse toename van de investeringen mogelijk. Ten tweede werd het belang van industrie voor de ontwikkeling van de nieuwe steden steeds meer erkend na het falen van de strategie van Centrale Plaatsen. Hierbij ontstond de noodzaak tot een meer gecentraliseerd en samenhangend beleid ten aanzien van industrialisatie in de ontwikkelingssteden. Een derde belangrijke factor was het aantreden van Pinchas Sapir als minister van Handel en Industrie in 1955. Sapir was een sterke persoonlijkheid met veel contacten in het bedrijfsleven, die er in geslaagd is om veel particuliere ondernemers over te halen om zich in de Negev, of in het Noorden te vestigen. Met de in 1955 en 1959 verbeterde voorzieningen in de Wet ter Bevordering van Investeringen kon met name het particuliere bedrijfsleven rekenen op grootschalige overheidssteun. De plotseling belangrijke rol van de privé-sector staat in verband met een crisis in de verhouding tussen de overheid en het Solel Boneh-Koor conglomeraat. De Histadrut onderneming was gedurende de jaren sterk gegroeid en ontwikkelde zich tot een machtsblok van betekenis. De overheid greep in door de topman naar huis te sturen en het concern op te splitsen in twee aparte ondernemingen: Solel Boneh en Koor Industries.

Bij de industrialisatie van de nieuwe steden in de Negev moest men rekening houden met de specifieke kenmerken van de steden in de Negev. Op de eerste plaats kenmerkte de stedelijke structuur in de Negev zich door een, inefficiënte deconcentratie van nederzettingen, een erfenis van de Centrale-Plaatsen-Strategie. Op de tweede plaats was er grote werkloosheid in de ontwikkelingssteden nadat de piek in de bouwsector zijn hoogtepunt had bereikt. Ten derde was de bevolking in de ontwikkelingssteden betrekkelijk homogeen. De meeste mensen waren van oriëntaalse afkomst en waren slecht- of ongeschoold.

Men zocht naar soorten industrie die een oplossing voor deze problemen konden bieden. In het geval van de Negev werd de textielindustrie het meest prominent. Deze bedrijfstak is een voorbeeld van 'foot-loose' industrie. Dit houdt in dat ze niet gebonden is aan een bepaalde locatie vanwege het zeer kleine aandeel van de transportkosten in de totale produktiekosten. Hierdoor kon zelfs in de meest afgelegen nederzettingen in de Negev een textielfabriek worden opgericht. Andere kenmerken van de textielindustrie zijn de grote arbeidsintensiviteit en de lage scholingsbehoefte voor de meeste werkzaamheden. In de textielindustrie konden dus grote aantallen mensen van ongeschoold werk worden voorzien. De textielfabrieken die in de Negev werden opgericht waren groot van omvang en waren in het algemeen in particulier bezit.

Een ander voorbeeld van nieuwe industrie voor de ontwikkelingssteden in de Negev was de grondstofverwerkende industrie, zoals bijvoorbeeld glasindustrie. Hieronder komen voorbeelden van de textielindustrie en de glasindustrie aan bod en zal de overige industrie in de ontwikkelingssteden in de jaren '50 en '60, de revue passeren.

In 1958 werd in Dimona de textielfabriek "Kittan Dimona" opgericht. De onderneming begon zijn activiteiten in een ongunstige periode in verband met overschotten van textiel op de Israëlische markt. Desondanks ging op initiatief van Minister Sapir de produktie in Dimona van start omdat het creëren van banen de hoogste prioriteit had. Reeds vanaf het begin was duidelijk dat het bedrijf voor een lange tijd afhankelijk zou zijn van intensieve overheidssteun. De fabriek ging na enige jaren over naar het CLAL-concern, een grote investeringsmaatschappij die in 1962 is gesticht door Zuidamerikaanse joodse investeerders en Israelische top-functionarissen, waaronder Pinchas Sapir. In 1965 werkten er 1350 mensen bij Kittan Dimona.

In 1960 werd in Dimona door particuliere ondernemers een tweede textielfabriek opgericht namelijk "Dimona Textile". Aanvankelijk wilden de oprichters het bedrijf vestigen in Yerucham vanwege de hogere mate van overheidssteun in die plaats, maar uiteindelijk bleek Dimona gunstiger vanwege een hoger aanbod van diensten en betere infrastructuur. De voorkeur voor Dimona, een van de grotere ontwikkelingssteden, kan in dit geval worden gezien als voorbeeld van de neiging van bedrijven om zich te vestigen in de grotere centra in plaats van in de kleinere centra; wederom een indicatie voor het falen van de Centrale Plaatsen Strategie in de Negev. In 1965 telde het bedrijf 480 werknemers. De textielindustrie was prominent aanwezig in Dimona, met een aandeel van 61 % in de industriële werkgelegenheid in 1965. In 1966 zorgden de twee textielfabrieken voor 43,4 % van de totale werkgelegenheid in Dimona.

Ook in de ontwikkelingssteden Netivot en Ofakim was de textiel-industrie in die jaren de belangrijkste vorm van industriële werkgelegenheid. In Ofakim stond een textielfabriek met 590 werknemers in 1965, hetgeen een aandeel van zo'n 40 % betekende. De bouwindustrie ( cement, beton ) was de tweede belangrijke industrie in deze twee plaatsen.

Vanwege de aanwezigheid van glaszand in de Grote Krater en de maximale hoogte van overheidssteun ontwikkelde zich in Yerucham, aan het einde van 'de periode van grote industrialisatie' van de ontwikkelingssteden, glasindustrie. De eerste fabriek werd in 1966 opgericht door Moshe Borenstein, een grote producent van frisdranken. Het bedrijf in Yerucham kreeg de naam "Tempo" en produceerde flessen te behoeve van Borenstein's vestigingen elders in het land, hoewel de fabriek zelf ook frisdranken produceerde. Een van de redenen van vestiging in Yerucham was de persoonlijke band van Borenstein met Sapir. Een jaar later werd een tweede glasfabriek gesticht door Koor-Industries, onder de naam "Phoenicia". Een speciale reden voor vestiging in Yerucham voor dit bedrijf was de toewijding van de Histadrut, de eigenaar van Koor, aan vestiging in de ontwikkelingssteden. Ook Phoenicia produceerde flessen, met behulp van 52 werknemers in 1967. Bij Tempo werkten in 1968 zo'n 300 mensen.

In Eilat bleef de kopermijn van Timna de grootste werkgever met zo'n 600 werknemers in 1963, ofwel 73 % van de werkgelegenheid in industrie. Afgezien van een aantal kleine werkplaatsen heeft er zich geen belangrijke industrie gevestigd. Wel is in de periode 1951 en 1965 de haven sterk gegroeid in verband met de groeiende export van de mineralen uit de Dode Zee. Verder begon de toerisme-industrie langzaam maar zeker van de grond te komen, met 700 hotelbedden in 1965.

Halverwege deze industrialisatieperiode in de Negev-steden, van 1955 tot en met 1965, werd in 1961 de laatste nieuwe stad gesticht in de Negev: Arad. De belangrijkste reden voor de bouw van Arad was dat ze moest dienen als woonplaats voor de werknemers van de Dead Sea Works. De vestiging van werknemers in Sedom, dichtbij de bedrijfsterreinen, was geen optie vanwege het slechte woonklimaat. Aan de kust van de Dode Zee is het zeer warm en vochtig. Andere locaties zoals Be'er Sheva of Dimona waren te ver gelegen om dagelijks te pendelen. Arad ligt dichtbij de Dode Zee en heeft toch een prettig woonklimaat vanwege de ligging van de stad op de top van een heuvel. Ruim 40 % van de beroepsbevolking werkte in 1967 bij de Dead Sea Works. Afgezien van een vestiging van Solel Boneh, een aantal kleine werkplaatsen en de Nafta Gas Company, heeft zich gedurende de jaren '60 geen belangrijke industrie gevestigd in Arad.

Het aandeel van industrie in Be'er Sheva was ten opzichte van de andere steden in de Negev relatief laag: 20,6 % in 1961 in vergelijking tot bijvoorbeeld Dimona in 1961 met een aandeel van 48,4 % . Dit kwam vanwege haar functie als regionaal centrum met een sterk ontwikkelende dienstensector: de groeipool Be'er Sheva met niet-industriële motorische elementen zoals het ziekenhuis en de universiteit. Desondanks heeft zich belangrijke industrie gevestigd in Be'er Sheva. Zoals reeds vermeld was de chemische fabriek van Makhteshim die in 1952 is opgericht een belangrijke werkgever. In 1961 kwam er een andere chemische fabriek bij: "Bromine Compounds Ltd.", een dochter-onderneming van Dead Sea Works, die chemische produkten vervaardigde uit broom, één van de mineralen uit de Dode Zee. Tevens speelde de textielindustrie in het begin van de jaren zestig een belangrijke rol in de stad met een aandeel van 21,4 % in het totaal van industriële bedrijvigheid in 1961. Andere belangrijke industrie was keramische industrie en metaalindustrie.

 

§ 3.5 Een overzicht van de ontwikkelingen tot 1967

Tot ongeveer 1964 bestond de regionale ontwikkeling in de Negev uit het creëren van een nederzettingenstructuur naar het voorbeeld van het Systeem van Centrale Plaatsen uit de theorie van Christaller. In deze beginjaren begonnen staatsbedrijven met de exploitatie van grondstoffen in de regio en waren de grote ondernemingen van de Histadrut actief in bouw van de ontwikkelingssteden en de oprichting van chemische industrie (Makhteshim). Halverwege de jaren '50 werd het steeds meer duidelijk dat de Centrale-Plaatsen-Strategie niet voldeed als ontwikkelingsstrategie vanwege de specifieke omstandigheden in de Negev. Om een groeiende werkloosheid het hoofd te bieden werd in 1955 begonnen met grootschalige industrialisatie van de ontwikkelingssteden, waarbij textielindustrie een belangrijke rol kreeg toegewezen. Ondertussen groeide Be'er Sheva sterk en het gevolg daarvan was dat het veel bedrijvigheid naar zich toe trok; een spontane ontwikkeling van ruimtelijke polarisatie had zich ingezet. Aan het begin van de jaren zestig werd deze ontwikkeling door de overheid erkend door het benoemen van Be'er Sheva tot regionale hoofdstad; het begin van de groeipoolstrategie was een feit. In de eerste jaren van het bestaan van de groeipool Be'er sheva waren backwash-effecten overheersend. Vanaf 1965 werden de spread-effecten van de groeipool merkbaar.

 

§ 3.6 Een tussentijdse evaluatie van de industriële

structuur van de Negev halverwege de jaren '60

§ 3.6.1 De mate van industrialisatie in de Negev in 1965

De volgende tabel geeft voor het jaar 1965 de inwoneraantallen weer van de ontwikkelingssteden in de Negev en het aandeel van industrie in elk van de steden.

 


Tabel 1: Inwoneraantallen en industriële werkgelegenheid van de Negev-steden, 1965.

 

inwoneraantal

industriële

werkgelegenh.

( perc. van

beroepsbev. )

Be'er Sheva

65.200

20,8 %

Dimona

18.400

40,6 %

Eilat

9.700

27,3 %

( 1961 )

Ofakim

8.350

30,5 %

( Sederot )

( 6.550 )

( 18,5 % )

Yerucham

4.610

5,1 %

Netivot

4.300

15,9 %

Mitzpe Ramon

1.450

-

Arad

1.320

12,9 %

Negev

130.000

 

bronnen:

Amiran & Shachar (1969)

Gradus & Stern (1980)

Spiegel (1966)


Uit de cijfers blijkt het grote aandeel van industrie in de steden Dimona, Ofakim en Eilat. Deze drie ontwikkelingssteden horen bij de grotere steden in de Negev. De hoge mate van industrialisatie, juist in die plaatsen, kan worden verklaard door: a) de voorkeur van bedrijven voor de grotere plaatsen in verband met een hoger peil van dienstverlening, een betere infrastructuur, en een groter aanbod van arbeidskrachten in die plaatsen ( zie: 'external-economies' of 'agglomeratievoordelen' in § 1.2.2 en § 1.3.2 ), en b) de 'top-down' ontwikkeling van de nederzettingenhiërarchie. Eerst werden de grotere plaatsen ontwikkeld, daarna de kleinere.

Het relatief lage aandeel van industrie in Be'er Sheva komt door de functie van regionale hoofdstad en regionaal dienstencentrum, die ze verkreeg met haar groeipoolstatus.

 

§ 3.6.2 Een evaluatie van de industriële structuur aan de hand van de criteria van industriële diversiteit

De industriële structuur wordt beoordeeld op industriële diversiteit. De criteria hiervoor zijn: a) diversiteit van industriële activiteiten, b) de aanwezigheid van groei-industrie, c) variatie in werkgelegenheid naar opleidingsniveau, d) bedrijfsomvang en e) bezitsstructuur ( zie: Inleiding & vraagstelling ).

De industriële diversiteit van activiteiten in de Negev was laag in 1965. De mate van industriële homogeniteit kan met een cijfer worden aangegeven: het Be'er Sheva subdistrict scoort 0,644 vergeleken met een nationale score van 0,353. Dit betekent dat enkele bedrijfstakken prominent aanwezig waren in de Negev: dit waren de mijnbouw en de textielindustrie.

Deze twee bedrijfstakken kenmerkten zich door de grote omvang van de bedrijven, de dominantie van ongeschoold werk en een lage rentabiliteit. Dus ook aan de hand van criteria b), c) en d) was er een lage industriële diversiteit. Verder waren de mijnbouwbedrijven in handen van de overheid en waren de textielfabrieken particuliere ondernemingen. De verhouding overheid/particulier wat betreft bedrijfsbezit was redelijk in balans, hoewel in die tijd de rol van overheid bij het industrialisatieproces, dominant was.

 

4. REGIONALE ONTWIKKELING EN DE ONTWIKKELING VAN INDUSTRIE

IN DE NEGEV

DE PERIODE VANAF 1967

 

§ 4.1 De kentering

De Zesdaagse Oorlog in juni 1967 kan worden gezien als punt van markering, van waar af structurele veranderingen zich voltrokken in de Israëlische economie. Dit had ingrijpende gevolgen voor ontwikkelingssteden. Deels zijn de veranderingen een direct gevolg van de oorlog zelf. Voor het overige zijn ze het gevolg van binnen- en buitenlandse politieke / economische ontwikkelingen. Voor de ontwikkelingssteden betekende de nieuwe politiek-economische situatie een verlies van hun exclusieve rol in het overheidsbeleid: naast de ontwikkeling van de perifere regio's, kregen andere doelen een hoge prioriteit.

 

§ 4.1.1 Veranderingen op macro-niveau

Op macro-niveau wordt de periode na 1967 gekenmerkt door economische stagnatie in Israël. Na een korte periode van economische groei tussen 1967 en 1973, een groei van het Bruto Nationaal Produkt van 12 % in 1970, brak er een langdurige periode van recessie aan: een daling van de groeicijfers van het B.N.P van 3,5 % in 1975 naar 2,8 % in 1980. De oorzaken hiervan waren de wereldrecessie na de oliecrisis van 1973 en de sterke stijging van de Israëlische defensie-uitgaven na 1967, die een zware last betekenden voor het overheidsbudget. De uitgaven voor defensie verdrievoudigden na de oorlog, van 10 % van het B.N.P gedurende de periode 1960-1966 naar 22 % over de periode 1968-1972 en 29 % in de periode 1974-1978.

Een tweede fundamentele verandering op lange termijn was het einde van de hegemonie van de Arbeiderspartij. De inmiddels volwassen kinderen van immigranten die zich na 1948 in Israël hebben gevestigd, accepteerden niet langer meer de vergaande invloed van de overheid op de maatschappij. In 1973 gingen kleine rechtse partijen samen en vormden de Likud-partij. Na de Yom-Kippur Oorlog in oktober 1973 kreeg de partij veel aanhang vanwege de onvrede met de toenmalige socialistische regering, die volgens velen verantwoordelijk was voor de onvoldoende voorbereiding op de oorlog. In 1977 nam de Likud-partij voor het eerst de macht over van de Arbeiderspartij, die sinds 1948 onafgebroken had geregeerd. Inkrimping van de publieke sector en privatisering van staatsbedrijven werden belangrijke progammapunten.

 

§ 4.1.2 Veranderingen als direct gevolg van de oorlog

Een belangrijk direct gevolg van de oorlog was de grote expansie van de defensie-industrie. De overheid streefde naar importvervanging van alle militaire benodigdheden en verleende intensieve steun aan deze snel ontwikkelende bedrijfstak ongeacht de locatie van bedrijfsvestiging. Hierdoor vestigde de militaire industrie zich in het centrum van het land in plaats van in de periferie, waarbij ze een andere ( nieuwe ) groei-industrie naar zich toe trok: 'high-tech'-industrie.

Een tweede verandering was de ontwikkeling van een export-geörinteerde industrie. De economische groei tussen 1967 en 1973, mede dankzij de groei van de defensie-industrie, leidde tot een toename in de consumptie en investeringen, hetgeen zorgde voor inflatie, en een tekort op de handelsbalans. De overheid steunde alle export-industrie ook al was deze in veel gevallen gevestigd in het centrum. Het gevolg was dat veel exporterende bedrijven niet voldoende geprikkeld waren om naar de perifere regio's te verhuizen.

Een derde verandering was dat de gebieden die sinds de Zesdaagse Oorlog zijn bezet, de 'West-Bank', 'Gaza-Strook', en de Sinaï, nieuwe regio's vormden die voor ontwikkeling in aanmerking kwamen: een deel van de energie en middelen, die anders alleen voor de Negev en Galilea in het noorden bestemd zouden zijn, ging naar de nieuwe gebieden.

 

§ 4.2 Het Ontwikkelingsbeleid voor de Negev

Het gevolg van bovengenoemde veranderingen was dat de overheid haar aandacht concentreerde op nationale kwesties, hetgeen ten koste ging van regionale ontwikkeling. Dit heeft de voorsprong van het centrum op de regio versterkt.

Officieel ging het regionaal ontwikkelingsbeleid door op de, in de voorgaande decennia, ingeslagen weg. De voortzetting van de groeipoolstrategie is hier een voorbeeld van. In werkelijkheid echter had het ontwikkelingsbeleid haar prominente plaats op de nationale agenda verloren: besluiten omtrent de vestiging van nieuwe industrie in de Negev vonden plaats in het kader van nationale vraagstukken in plaats van dat ze ingegeven waren uit overwegingen van regionale ontwikkeling. De komst van de chemische industrie naar de Negev ter ontlasting van de bevolkingsconcentraties in het centrum van het land, is een voorbeeld van deze ontwikkeling.

Gedurende de tweede helft van de jaren '70 en het begin van de jaren '80 deed de overheid alsnog een poging om iets te doen aan de eenzijdige industriële structuur in de Negev, door middel van een poging tot overplaatsing van de electronica-industrie van het centrum naar de perifere regio's. Deze strategie was echter te veel op ad-hoc basis en kwam te laat om van invloed te zijn op de, reeds gevestigde, high-tech-sector.

De rest van de jaren '80 wordt gekenmerkt door een diepe economische crisis in Israël, die resulteerde in hyperinflatie en grote werkloosheid. Vanwege de ernst van deze nationale economische problemen, zakte de aandacht voor de ontwikkeling van de Negev naar een dieptepunt. Tot 1989 gebeurde er dan ook weinig in de Negev op het gebied van regionale ontwikkeling.

De grote immigratiegolf van Russische joden sinds 1989 zorgde voor een heropleving van de Negev. Het gebied werd wederom belangrijk voor de opvang van vele nieuwe immigranten.

 

§ 4.2.1 De voortzetting van de groeipoolstrategie

Zoals reeds vermeld ( § 3.2.2 ) hebben na 1965 de spread-effecten van de groeipool Be'er Sheva zich laten gelden. Belangrijk hierbij was de rol van de twee motorische elementen van Be'er Sheva, de Ben Gurion universiteit en het Soroka ziekenhuis. Sinds oprichting van de universiteit in 1965 is haar bijdrage aan de ontwikkeling van de regio het belangrijkste doel geweest. De faculteit 'Humanities & Social Sciences' had een grote rol bij de opleiding van onderwijzers, administrateurs, psychologen en andere professionals, die hun kennis zouden gaan toepassen in de ontwikkelingssteden. De faculteiten van geografie en economie vormden adviesorganen voor bedrijven die in de Negev gevestigd waren of zich wilden gaan vestigen in de Negev. Met de opening van universiteitsdependances in drie omliggende ontwikkelingssteden in het begin van de jaren '70 was er de gelegenheid voor immigranten om ter plekke een vakopleiding te volgen. Dit was belangrijk omdat werkgevers grote moeite hadden met het vinden van voldoende opgeleid personeel in de ontwikkelingssteden.

Het Soroka ziekenhuis was het centrum voor de klinieken die in elk van de steden in de Negev werden opgericht. De Medische School in Be'er Sheva zorgde voor de opleiding van dokters en verplegend personeel. De school trok tevens medisch vakpersoneel aan uit andere delen van het land en men stimuleerde afgestudeerden om ook te gaan werken in de Negev.

De werking van het spread-effect bij het ontwikkelen van de regio is versterkt door overheidsinterventie. In het begin van de jaren '70 werd Be'er Sheva de A-status ontnomen, omdat men van mening was dat de stad nu in staat was om zelfstandig door te groeien. Alle aandacht en middelen gingen nu uit naar het ommeland van Be'er Sheva. Omdat vestiging in Be'er Sheva niet meer zo omvangrijk door subsidies werd gesteund, trokken veel bedrijven weg uit Be'er Sheva om zich in de ontwikkelingssteden te vestigen.

Gradus en Stern (1980) stellen dat het saldo van backwash- en spread-effecten positief was in de Negev, hetgeen betekent dat de groeipoolstrategie succesvol was.

 

§ 4.2.2 Een nieuwe bestemming voor de Negev

De overvloed aan ruimte was in de Negev een belangrijke locatiefactor, dit in tegenstelling tot het centrum van het land. Sinds 1948 is dit de reden geweest voor de vestiging van tienduizenden mensen in dit dunbevolkte gebied met het doel het centrum van het land te ontlasten. Vanwege de grote beschikbaarheid aan ongecultiveerd land, kreeg de Negev gedurende de zeventiger jaren er een bestemming bij: een vestigingsplaats voor gevaarlijke of vervuilende activiteiten, die in het centrum van het land voor te veel overlast zouden zorgen. Reeds aan het einde van de jaren '60 heeft men ten oosten van Dimona een kerncentrale gebouwd. Verder heeft zich chemische industrie gevestigd in de Negev. De chemische fabrieken zijn geclusterd in industriële complexen, die om veiligheidsredenen gelegen zijn op ruime afstand van de ontwikkelingssteden ( tussen de 10 en 30 km. ). De locaties van de 'industrie-eilanden' waren gekozen rekening houdend met de volgende factoren: a) de nabijheid van grondstoffen, b) beschikbaarheid van ruimte, c) potentieel risico van luchtvervuiling voor naburige ontwikkelingssteden, d) potentieel risico van vervuiling van zoetwaterreservoirs, e) de transportkosten van personen en goederen. Een voorbeeld van zo'n industrieel complex is die op de Rotem-vlakte ten oosten van Dimona. Een ander voorbeeld is Ramat Hovav, een chemisch complex gelegen ten zuiden van Be'er Sheva en een locatie voor de opslag en verwerking van chemisch afval ( beide industriële complexen worden besproken in § 4.4.2 ).

 

§ 4.2.3 Een structuurbeleid voor de Negev

Vanaf 1975 en gedurende de jaren '80 was het hoofdthema van regionale ontwikkeling: diversificatie van de industriële structuur in de perifere regio's. De crisis in de textielindustrie gedurende de jaren '70 ( zie: § 4.4.1 ) maakte duidelijk dat het industrialisatiebeleid van de zestiger jaren, dat was gebaseerd op een korte termijn aanpak van snelle grootschalige creatie van werkgelegenheid in de ontwikkelingssteden, had gefaald. De industriële structuur die zich in de Negev had ontwikkeld, kenmerkte zich door de prominente aanwezigheid van grote, kapitaalsintensieve bedrijven, behorende tot stagnerende bedrijfstakken ( zie: § 3.6.2 ). De eerste veranderingen begonnen onder een Likud-regering met het stopzetten van uitgebreide subsidies, privatisering, bedrijfssluiting en herstructurering, alle met betrekking tot de textielindustrie. De belangrijkste structuurverandering echter was de opkomst van de chemische industrie in de Negev: het ontstaan van een nieuwe industriële basis. Toch kreeg in het diversificatie-beleid, dat halverwege de jaren '70 begon, de electronica-industrie de hoofdrol. Een belangrijke reden hiervoor was dat deze bedrijfstak op dat moment de enige groei-industrie was. De electronica-industrie was geconcentreerd in het centrum van het land en bestond uit de electronica-afdelingen van de door de overheid beheerde defensie-industrie en uit particuliere ondernemingen die zich richtten op consumentenelectronica en die rond de defensie-industrie geclusterd waren. Deze bedrijfstak moest over het land worden verspreid met behulp van de 'Law for the Encouragement of Capital Investment'.

Om een aantal redenen is de spreiding van deze groeisector mislukt: a) de belangrijkste locatiefactor voor 'high-tech'-bedrijven is de beschikbaarheid van hoog opgeleid personeel; de ontwikkelingssteden in de Negev konden hier niet aan voldoen, b) de financiële voordelen van vestiging in ontwikkelingsgebieden konden het verlies van agglomeratievoordelen niet compenseren, c) de onmacht van de overheid om vestiging van 'high-tech'-firma's in het centrum te ontmoedigen; het gevaar was groot dat de bedrijven het land zouden verlaten. De electronica-bedrijven die desondanks in de ontwikkelingssteden zijn gevestigd, zijn veelal vestigingen waar het eenvoudige produktiewerk of assemblage van onderdelen van electronica produkten plaatsvindt. Deze fabrieken kunnen profiteren van subsidies en behoeven weinig hoog opgeleid personeel. De Research & Development ( R&D ) afdelingen van de moederbedrijven zijn in zo'n geval veelal gevestigd in Tel Aviv.

De nieuwe vormen van bedrijvigheid in de Negev, de chemische industrie en electronica-industrie, konden het grote verlies aan werkgelegenheid, door de crisis in de textielindustrie, niet compenseren. De economische stagnatie in de Negev-steden, die zich sinds het begin van de jaren '70 had ingezet, zette zich voort en vond zijn dieptepunt rond 1985. Dit had tot gevolg dat halverwege de jaren '80 er betrekkelijk weinig gebeurde op het gebied van regionale ontwikkeling.

 

§ 4.2.4 Nieuwe kansen voor de Negev

Sinds de massale immigratie van Russische joden vanaf 1989 staat de ontwikkeling van de Negev weer volop in de belangstelling. Gedurende de periode 1990-1993 vestigden zich 529.478 nieuwe immigranten in Israël, van wie 91 % afkomstig was uit Rusland of Europa. Het jaar 1990 was een piekjaar: in dit jaar was het aantal Russische en Europese immigranten 189.650. In vergelijking tot de massale immigratie in de eerste vier jaren van de staat Israël was de opvang in belangrijk opzicht veranderd: in tegenstelling tot een directe plaatsing van immigranten in de perifere regio's waren de nieuwe immigranten nu vrij in het kiezen van een vestigingsplaats. Een groot deel van de Russische immigranten, 48 %, koos het centrum van het land als gebied van vestiging en slechts 18,3 % vestigde zich in het Zuidelijk District. Dit laatste cijfer betekende toch nog een absoluut aantal van ruim 91.000 mensen die zich vestigden in de Negev of in de zuidelijke kustvlakte.

In de komst van de grote aantallen immigranten zag de overheid een kans om de perifere regio's een nieuwe stimulans te geven door middel van massale woningbouw in de Negev en Galilea ( het noorden ). Onder het bewind van minister van Huisvesting Ariel Sharon zijn er voor een bedrag van $ 5 miljard in totaal ruim 100.000 woningen gebouwd en zo'n 25.000 stacaravans geplaatst. Het merendeel hiervan kwam te staan in de Negev: 74.000 woningen. Dit omvangrijke absorptiebeleid is hevig bekritiseerd toen de gevolgen zichtbaar werden: a) teveel aandacht ging uit naar woningbouw in plaats van industriële ontwikkeling en infrastructuur, b) het progamma was gebaseerd op een immigratiegolf van 1,5 miljoen mensen terwijl uiteindelijk maar zo'n half miljoen mensen kwamen, c) het merendeel van de woningen werd gebouwd in de Negev, in ontwikkelingssteden met een hoge werkloosheid; de meeste immigranten echter vestigden zich in het centrum van het land waar de werkgelegenheidssituatie beter was. Het belangrijkste gevolg was: grote leegstand waardoor in de ontwikkelingssteden een deprimerende sfeer ontstond en mensen uit de Negev vertrokken.

In 1992, met het aantreden van een nieuwe regering ( Arbeiderspartij ), werden de bouwactiviteiten gestopt en ging men meer aandacht schenken aan de werkgelegenheidssituatie in de Negev. In tegenstelling tot het beleid in de voorgaande decennia, werd nu de rol van kleine lokale ondernemingen belangrijk. Ten eerste was het stimuleren van het kleinbedrijf de minst kostbare optie voor het creëren van werkgelegenheid voor de grote aantallen nieuwe immigranten. Ten tweede lag in het kleinbedrijf de enige mogelijkheid om de ontwikkelingssteden onafhankelijk te maken van de overheid; kleine bedrijven zijn meer verbonden met de lokale gemeenschap en zijn hierdoor relatief succesvoller dan grote, vanuit elders bestuurde, staatsbedrijven. Ten derde vormde het kleinbedrijf de beste mogelijkheid om gebruik te maken van de grote kennis en 'know-how' van vele Russische immigranten en hen de kans te geven om innovatieve ideeën onder begeleiding in praktijk te brengen in zogenaamde 'technological incubators' ( zie: § 4.3.4 ).

In 1992 werd Be'er Sheva de A-status weer terug gegeven, met het doel de stad aantrekkelijker te maken voor nieuwe investeerders. Op deze manier werd, na twee decennia, de groeipool Be'er Sheva weer nieuw leven ingeblazen: de spread-effecten waren in de voorgaande 20 jaar uitgewerkt, omdat de stad zelf ook zwaar had geleden onder de recessie. Nadat de leegstaande woningen waren opgevuld, begonnen nieuwe bouwactiviteiten. Be'er Sheva moest een 'metropolis' worden, de 'locomotief' van de Negev, met een beoogde bevolkingsomvang van 250.000 mensen. Naast woningbouw en het aantrekken van werkgelegenheid werd nu ook speciale aandacht geschonken aan het creëren van een 'grootstedelijke sfeer' door middel van de bouw van een moderne 'shopping-mall' naar Amerikaans voorbeeld in het nieuwe centrum van de stad. Ook zijn de stadsplanners zich gaan richten op de integratie van het oude centrum en het nieuwe stadscentrum met het doel één duidelijk stadshart te vormen.

 

§ 4.2.5 De Negev-Regiopolis

De stedelijke structuur van de Negev, die in de loop der jaren is ontstaan wordt door Gradus en Stern (1980) beschreven met de term 'regiopolis'. Ze zien de nederzettingen in de Negev als één geheel van steden, dorpen en industriële complexen, die weliswaar als eilanden van elkaar gescheiden zijn door open vlaktes, maar die onderling van elkaar afhankelijk zijn. Een verandering in de ene plaats zal direct of indirect resulteren in een verandering in een andere plaats. Alle zijn ze verbonden met een centrale stad, in dit geval Be'er Sheva. Door de onderlinge verwevenheid in de regiopolis kan deze in zijn geheel worden beschouwd als een groeipool voor de regio. Cruciaal voor de samenhang in de regiopolis en de spread-effecten op de regio is een goede infrastructuur.

Met betrekking tot verdere regionale ontwikkeling pleiten Gradus en Stern voor een benadering, waarbij de Negev wordt beschouwd als één geheel. Dit kan alleen met behulp van één regionaal ontwikkelingsorgaan dat verantwoordelijk is voor de ontwikkeling van het gebied.

 

§ 4.3 De instrumenten van regionale ontwikkeling

In de jaren '70 en '80 is de 'Law for the Encouragement of Capital Investment' een belangrijk instrument gebleven voor regionale ontwikkeling. Vanaf 1985 is het instrumentarium uitgebreid met nieuwe instrumenten: de creatie van de vrijhandelszone in Eilat en in de jaren '90 verschillende instrumenten ter bevordering van het kleinbedrijf en de 'high-tech'-industrie in de regio's, zoals de 'small-business development centres' en de 'technological incubators'.

 

§ 4.3.1 De "Law for the Encouragement of Capital Investment"

De huidige 'Law for the Encouragement of Capital Investment' is gebaseerd op de gelijknamige wet van 1959, waarin voor het eerst de regio's worden ingedeeld naar prioriteit. De uitvoerende instantie met betrekking tot de wet, is het 'Investment Center' dat een onderdeel vormt van het Ministerie van Industrie en Handel. De bedoeling van dit centrum is dat bedrijven, die zich wenden tot het centrum maar met één instantie hebben te maken. Dit moet zorgen voor efficiënte, niet-bureaucratische procedures. Een bedrijf dat voor sudsidie in aanmerking wil komen, heeft voor een nieuw project het predikaat 'approved enterprise' nodig. De huidige criteria hiervoor zijn: a) een uitbreiding van de werkgelegenheid, b) een economisch gezond project, c) een hoge toegevoegde waarde, en d) een goed marketing potentieel. Verder wordt het predikaat ook toegekend aan exportbedrijven, 'high-tech'-ondernemingen en bedrijven die zich met infrastructurele ontwikkeling bezig houden.

De bedrijven kunnen een keuze maken tussen drie vormen van overheidssteun: 1) subsidiëring, 2) belastingvrijstelling + overheidsgaranties of 3) een combinatie van subsidies en overheidsgarantie. De volgende tabel geeft een overzicht van deze drie vormen van overheidssteun naar prioriteitsklasse van een regio.


Tabel 2: De vormen van overheidssteun naar prioriteitsklasse van een regio.

regio

A

B

centrum

1 subsidie

38 %

20 %

0 %

2 garantie

66,66 %

66,66 %

66,66 %

+ belastingvrij

10 jr.

6 jr.

2 jr.

3 combinatie:

     

subsidie

25 %

10 %

-

garantie

41,66 %

56,66 %

-

bron: Pacioli Research Project (1993)

(Bedrijven die zich in het centrum vestigen, hebben bij optie 2 nog het alternatief van belastingvrijstelling van 4 jaar, wanneer ze afzien van overheidsgarantie.)

De subsidie is een percentage van de investeringen in vaste activa. De overheidsgarantie geldt voor een deel van leningen ten behoeve van alle soorten investeringen, mits de leningen zijn verstrekt door een geautoriseerd financieel instituut. Hierbij moet de ondernemer in het centrum minimaal $ 100.000 van de investeringen uit eigen middelen financieren en in de A- en B-gebieden, $ 75.000.

Uit de tabel blijkt, dat de gebieden met de A-status de meeste overheidssteun genieten. Dit gegeven maakt de 'Law for the Encouragement of Capital Investment' tot een instrument van regionale ontwikkeling. Bijna de gehele Negev heeft de A-status, uitgezonderd een smalle strook tussen Be'er Sheva en Qiryat Gat, dat het begin is van een B-status gebied dat verder loopt langs de oostkant van de zuidelijke kustvlakte, via Qiryat Gat langs Bet Shemesh naar Jerusalem.

 

§ 4.3.2 De Vrijhandelszone Eilat

In november 1985 werd Eilat uitgeroepen tot vrijhandelszone, ter bevordering van toerisme, internationale handel, export-geöriënteerde industrie en de vestiging van mensen en werkgelegenheid in Eilat. De voordelen zijn overwegend lagere belastingen en heffingen. Deze moeten de afgelegen ligging van Eilat compenseren.

De vrijhandelszone houdt voor het goederenverkeer in dat er geen importheffingen, accijnzen en andere indirecte belastingen hoeven worden betaald, als de goederen worden verkocht in ruil voor vreemde valuta aan toeristen of aan Israëlische staatsburgers die van daar uit het land verlaten. Verder worden bijna alle goederen en diensten die in Eilat worden aangeschaft, gevrijwaard van B.T.W en worden ten behoeve van de export alle douanehandelingen zo snel en efficiënt mogelijk uitgevoerd.

De inwoners van Eilat krijgen een belastingreductie van 10 % over inkomstenbelasting die wordt geheven over inkomsten die in het gebied worden gemaakt. Een werkgever profiteert van een belastingreductie van 20 % met betrekking tot het werkgeversdeel in de loonbelasting.

Tenslotte gelden voor bedrijven die zijn gevestigd in het havengebied van Eilat, lagere belastingstarieven met betrekking tot bijvoorbeeld de vennootschapsbelasting, vermogensbelasting of gemeentelijke heffingen.

 

§ 4.3.3 De 'Small Business Development Centers'

In 1988 initiëerde de Jewish Agency in Dimona het eerste 'small business development center'. Dit is een opleidings- en adviescentrum voor startende ondernemers, dat is bedoeld ter bevordering van lokaal ondernemerschap in plaatsen vanaf 5000 inwoners met speciale aandacht voor de ontwikkelingssteden. Het centrum begeleidt de ondernemer, ongeacht het soort bedrijf dat hij wil beginnen. Weliswaar geldt voor de ontwikkelingssteden dat er rekening moet worden gehouden met de specifieke omstandigheden ter plaatse: de nadruk ligt op bedrijfjes die zich specialiseren op basis van gunstige lokale omstandigheden, zoals bijvoorbeeld de aanwezigheid van belangrijke industrie of de specifieke kennis en opleiding van de lokale bevolking.

De financiering van de centra is voor rekening van de Jewish Agency en beschikbare fondsen. Verder kunnen joodse gemeenschappen in het buitenland een project 'adopteren'. Van de ondernemers zelf wordt een business-plan gevraagd en een inbreng van 5 tot 10 % eigen kapitaal.

 

§ 4.3.4 Het 'Technological Incubators' progamma

In 1991 ging het 'technological incubators'-progamma van start op initiatief van het Ministerie van Industrie en Handel en het wordt begeleid door de 'Office of the Chief Scientist', het hoogste orgaan van wetenschap en technologie binnen hetzelfde ministerie. Het progamma kan worden gezien in het kader van enerzijds de aandacht voor de 'high tech'-sector sinds halverwege de jaren '70 ( zie: § 4.2.3 ) en anderzijds de erkenning van de rol van kleine ondernemingen sinds de jaren '90 ( zie: § 4.2.4 ). Een 'technological incubator' is een centrum waarin allerlei faciliteiten worden aangeboden ten behoeve van beginnende ondernemers in de 'high tech'-industrie. De doelen van het progamma zijn de volgende: a) de ondersteuning van startende ondernemers met een innovatief idee en begeleiding om deze ideeën te ontwikkelen tot produkten voor de markt, b) het bieden van mogelijkheden voor het toepassen van kennis en ideeën die bestaan onder de relatief hoog opgeleide Russische immigranten, c) het creren van werkgelegenheid voor hoog opgeleide ( russische ) immigranten.

De 'technological incubator' bestaat uit 10 tot 20 projecten, waarbij binnen 24 maanden de ideeën moeten worden ontwikkeld tot verkoopbare eindprodukten of waarbij de projecten na die periode verbonden moeten zijn aan een bestaand bedrijf. De incubator heeft een algemeen directeur en per project is er een mentor aangesteld. De faciliteiten van de incubator bestaan onder andere uit: het uitvoeren van technologische en marketing studies, het aantrekken van R&D-personeel, beschikbaar stellen van bedrijfsruimte en apparatuur, beschikbaar stellen van secretariële, administratieve en juridische diensten, begeleiding bij fondsenwerving.

De financiering van de 'technological incubators' wordt verzorgd door: a) de Office of the Chief Scientist; deze financiert de organisatie van de incubators en de projecten zelf ( $ 250.000 per project per jaar, voor een periode van max. 2 jaar ), b) The Jewish Agency; deze financiert de dagelijkse activiteiten en diensten van de incubator, c) privé-investeerders, die een bijdrage leveren aan het budget van een project.

Per 1-12-1994 zijn er 163 projecten in Israël, waarvan de meeste zich richten op de gebieden chemie, software en electronica. De 'technological incubators' in de Negev, die 47 projecten herbergen, zijn te vinden in Ofakim, Be'er Sheva, Sede Boker, Dimona en Arad. Het incubator-programma is belangrijk voor de Negev vanwege het grote aantal Russische immigranten in de Negev.

 

§ 4.4 De ontwikkeling van industrie in de Negev sinds 1967

De industriële ontwikkelingen in de Negev sinds 1967 staan in het teken van een verandering in de industriële structuur van de regio: de grote, door de overheid ondersteunde, textielfabrieken kwamen in een crisis terecht en hun plaats is deels ingenomen door nieuwe bedrijfstakken, met name de chemische industrie, die in staat waren om meer zelfstandig te groeien en die zorgden voor de nodige industriële diversificatie. De mijnbouwbedrijven bleven op een enkeling na hun prominente plaats behouden en werden zelfs meer winstgevend. De chemische industrie en de mijnbouwbedrijven waren volledig in handen van de overheid of de Histadrut. De vestiging van deze bedrijven in de Negev vormde hierdoor een direct instrument van regionale ontwikkeling. Sinds 1970 hebben zich in de ontwikkelingssteden een aantal nieuwe industrieën gevestigd onder invloed van de 'Law for the Encouragement of Capital Investment', hoewel deze, samen met de reeds bestaande bedrijven, sinds de tweede helft van de zeventiger jaren moeilijke tijden doormaakten. Pas vanaf het begin van de jaren '90 is er een verbetering gekomen in de economische situatie van de Negev, door onder andere het aantrekken van de economie op nationaal niveau. Het gevolg hiervan was: een opleving van de bedrijvigheid in de Negev, vooral rond Be'er Sheva.

 

§ 4.4.1 De crisis in de textielindustrie

In de jaren '70 heeft de textielindustrie haar prominente plaats in de industrie van de ontwikkelingssteden van de Negev verloren. Haar aandeel in de industriële werkgelegenheid van de Negev slonk van 26,3 % in 1972 naar 16,1 % in 1981. De oorzaken van de neergang kunnen worden onderverdeeld in interne- en externe oorzaken.

a) Interne oorzaken: 1) de voordurende omvangrijke steun van de overheid heeft ertoe geleid dat er niet genoeg prikkels waren voor een efficiënte bedrijfsvoering en een tijdige vervanging van machines. De fabrieken waren hierdoor verouderd en onrendabel. 2) De textielfabrieken kampten in toenemende mate met personeelstekorten. Vooral jongeren waren niet meer bereid om het zware en eentonige werk, gecombineerd met een laag loon en een lage status, te verrichten. Velen verkozen een werkloosheidsuitkering boven het werken in de textielfabrieken. Een consequentie hiervan was dat het aandeel van de textielindustrie in de werkgelegenheid van de ontwikkelingssteden daalde omdat de bedrijven arabische werknemers van de West-Bank gingen aannemen. Deze mensen waren wel bereid om het werk te doen.

b) Externe oorzaken: 1) de hevige buitenlandse concurrentie. De Israëlische textielindustrie kon wat betreft massaconfectie moeilijk concurreren met bijvoorbeeld de snel groeiende textielindustrie in Zuid-Oost-Azië. Deze landen konden goedkoper produceren vanwege een grotere schaal van produktie en lagere lonen. In veel gevallen sloten dergelijke landen hun thuismarkt af door middel van protectiemaatregelen. Om de concurrentiestrijd te kunnen bijhouden werd het noodzakelijk om de produktie te herstructureren en zich te richten op hoogwaardige, modieuze textielprodukten. 2) De inperking van overheidssteun voor de textielindustrie. Enerzijds verviel de bescherming voor de textielindustrie tegen buitenlandse concurrentie, toen in de jaren '70 de overheid alle importrestricties ophief. Importbarrières pasten niet in het economisch beleid waarbij de export een sleutelrol kreeg toegewezen. Anderzijds verviel na 1973 een groot deel van de financiële steun voor de textielfabrieken, vanwege de economische crisis en de steeds grotere invloed van de Likud-partij, die pleitte voor het terugdringen van de overheidsbemoeienis op de economie. Het gevolg van de forse imperking van overheidssteun was, dat veel textielfabrieken niet op eigen benen konden staan en moesten sluiten.

Het gevolg van bovengenoemde punten was, dat veel textielfabrieken werden gesloten en dat de overgebleven bedrijven hun produktie moesten rationaliseren door middel van forse investeringen in nieuwe machines en door reorganisatie. In allebei de gevallen leidde dit tot massale ontslagen en dus tot een daling van het aandeel van de textielindustrie in de industriële werkgelegenheid van de Negev.

In 1972 waren er in de Negev 13 textielfabrieken in bedrijf met een totaal van 4840 werknemers ( 26,3 % van industriële werkgelegenheid ). Gedurende de periode 1972-1981 zijn er 5 bedrijven gesloten en in totaal 1343 werknemers ontslagen.

De in § 3.4.2 beschreven textielfabrieken in Dimona, 'Kittan Dimona' en 'Dimona Textile' zijn blijven bestaan. Bij Kittan Dimona werd in 1977 een reorganisatie doorgevoerd: de produktie werd afgestemd op de exportmarkt, er werden 400 mensen ontslagen: van 1450 werknemers in 1977 naar 1050 in 1981, en er werd een prestatieloon-systeem ingevoerd. De reorganisatie heeft zijn vruchten afgeworpen: de export van het bedrijf steeg van $ 12 miljoen in 1977 naar $ 30 miljoen in 1980.

Bij Dimona Textile vielen de meeste ontslagen in de jaren '73-'74: het aantal werknemers werd teruggebracht van 1000 werknemers in 1973 naar 545 in 1974. In 1979 wisselde het bedrijf van eigenaar. De nieuwe eigenaar was een Zwitserse sefardische jood, Mr. Gaon, die de fabriek kocht om de sefardische bevolking van Dimona te helpen. Voor de fabriek waren investeringen in nieuwe machines noodzakelijk en verder kon er met de overname een begin worden gemaakt met het doorvoeren van structurele verandering van de produktie: van het spinnen van katoen naar de vervaardiging van kleding. In 1981 was het aantal werknemers weer gestegen naar 630.

 

§ 4.4.2 De chemische industrie in de Negev

Gedurende de jaren '70 is het aandeel van de chemische industrie in de werkgelegenheid van de ontwikkelingssteden fors gestegen: van 11 % in 1972 naar 20,1 % in 1981. Het totale aantal werknemers in 1981 bedroeg 4690. Vergeleken met cijfers op nationaal niveau, respectievelijk 4,5 % en 5,9 %, kan men stellen dat de chemie al in 1972 een belangrijke vorm van industrie was in de Negev. Met het aandeel van 20,1 % was ze in 1981 tevens het meest prominent aanwezig in de Negev; de chemische industrie had de nummer één positie van de textielindustrie overgenomen. De chemische industrie in de Negev werd (wordt) gekenmerkt door grote ondernemingen met een hoge kapitaalsintensiteit: tussen de $ 0,5 miljoen en $ 1 miljoen per werknemer. Een ander kenmerk is dat het overgrote deel van de produktie van de chemische bedrijven wordt gexporteerd.

Het grootste deel van de chemische industrie is gevestigd in twee grote chemische complexen: de "Rotem-vlakte" en "Ramat Hovav". Tussen Arad en Dimona ligt de Rotem-vlakte. Het industrieterrein is gevestigd nabij een fosfaatmijn. De chemische industrie op deze lokatie baseert zich dan ook grotendeels op deze grondstof. Ramat Hovav is in 1978 opgericht ten behoeve van nieuwe uitbreidingen van de chemische industrie in Be'er Sheva: de firma's Makhteshim Chemical Works en Bromine Compounds. Het terrein ligt 12 km ten zuiden van de stad langs de oliepijplijn van Eilat naar de kustvlakte. In de loop der jaren heeft zich tevens andere chemische industrie gevestigd op het terrein en in 1979 werd er op Ramat Hovav een nationaal centrum voor de verwerking van chemisch afval geopend.

Voor 1967 waren er reeds drie chemische bedrijven opgericht in de Negev: Makhteshim Chemical Works, Negev Phosphates en Dead Sea Bromine Company met dochter Bromine Compounds ( zie: § 3.4.1 en § 3.4.2 ).

Makhteshim ( een dochter van Koor Industries ) is gedurende de jaren '70 sterk gegroeid. De export van het bedrijf is gestegen van $ 1 miljoen in 1967 naar $ 77 miljoen in 1980. Het concern produceert hoofdzakelijk chemicaliën voor de landbouw, zoals pesticiden. Verder bestaat de produktie uit polyester en fotochemicaliën. In 1982 telde het bedrijf 1500 werknemers, waarvan 25 % hoog opgeleid technisch personeel, dat werkzaam was in 'research en development' ( R&D ). In 1991 bedroeg de omzet $ 166,2 miljoen en had het bedrijf 1600 mensen op de loonlijst staan. Makhteshim is gevestigd in Be'er Sheva en sinds 1978 bezit men een nieuw complex op Ramat Hovav, waarnaar de meest vervuilende en gevaarlijke produktieprocessen zijn overgebracht. Dit was noodzakelijk omdat het oude complex in Be'er Sheva door de groei van de stad binnen de stadsgrenzen kwam te liggen.

Negev Phosphates heeft eveneens een sterke groei doorgemaakt: de produktie steeg van 1,2 miljoen ton in het boekjaar 76/77 naar 2,1 miljoen ton in 82/83. Het aantal werknemers steeg van 1221 in 1977 naar 1490 in 1982. In 1991 maakte het bedrijf met 900 werknemers een omzet van $ 196 miljoen. De chemische activiteiten van het bedrijf bestaan onder andere uit de vervaardiging van chemische produkten uit de grondstof fosfaat. De chemische fabriek bevindt zich op de Rotem-vlakte.

Dead Sea Bromine Company met dochteronderneming Bromine Compounds groeide ook gedurende de jaren '70: de produktie steeg van 20.000 ton in het boekjaar 76/77 naar 56.000 ton in 82/83 en de omzet in 1991 bedroeg $ 332 miljoen. Het aantal werknemers van Dead Sea Bromine Company bedroeg 462 in 1977 en 622 in 1982 ( exclusief de werknemers van Bromine Compounds ) en samen verschaften ze in 1991 werk aan 1479 mensen. De firma maakt uit het element broom, dat gewonnen wordt uit de Dode Zee, allerlei produkten zoals ontsmettingsmiddelen, landbouwchemicaliën en brand-vertragende materialen. Dead Sea Bromine Company is gevestigd in Sedom, op het terrein van Dead Sea Works. In 1978 kreeg Bromine Compounds, dat gevestigd was in Be'er Sheva, er een nieuwe vestiging bij op Ramat Hovav. Hiermee volgde het bedrijf het voorbeeld van Makhteshim Chemical Works.

Sinds 1972 zijn er in de Negev een aantal chemische bedrijven bijgekomen. De nieuwe bedrijven behoorden, net als Dead Sea Works, Dead Sea Bromine Company, Clay & Pure Sand, en Negev Phosphates, tot "Israel Chemicals Ltd." ( I.C.L ), een grote houdstermaatschappij waarvan de aandelen in het bezit zijn van de overheid. I.C.L is opgericht met het doel om de chemische industrie in de Negev te stimuleren. Een aantal van de werkmaatschappijen, zoals bijvoorbeeld Dead Sea Works en Negev Phosphates, hebben de status van "Nationaal Project". Dit houdt in, dat allerlei beslissingen omtrent nieuwe investeringen en de verdere ontwikkeling van de bedrijven moeten worden gedaan met inachtneming van nationale belangen in plaats van alleen maar bedrijfseconomische belangen.

In 1972 werd "Dead Sea Periclase Ltd." opgericht. Dit bedrijf produceert magnesium-oxide, dat wordt gemaakt uit grondstoffen uit de Dode Zee. Het exporteert 99 % van zijn produktie (1984) en door de hoge kwaliteit van het produkt is het wereldmarktleider. De produktie groeide van 25.800 ton in het boekjaar 76/77 tot 34.400 ton in het boekjaar 82/83. Het aantal werknemers bleef vrij constant tussen 1976 en 1983; het aantal lag rond 170 werknemers. In 1991 was de omzet $ 39 miljoen en had het 181 mensen in dienst. Periclase is gevestigd op de Rotem-vlakte.

In 1977 werd op deze locatie het bedrijf "Rotem Dashanim Ltd." opgericht. Op basis van de fosfaten van Negev Phosphates en zouten van Dead Sea Works produceert het bedrijf kunstmest. In 1991 bedroeg de omzet $ 200 miljoen met een aantal van 350 werknemers. Zo'n 95 % van de produktie is bestemd voor de export.

 

§ 4.4.3 De mijnbouwbedrijven

Het aandeel van de mijnbouw in de industriële werkgelegenheid van de Negev is tussen 1972 en 1981 gedaald, van 10,1 % naar 6,4 %. Dit komt voornamelijk doordat de chemische industrie haar aandeel in die periode sterk heeft vergroot. De teruggang in het aantal werknemers in de mijnbouw is minder groot: van 1867 werknemers in 1972 naar 1434 werknemers in 1981. Na een lange beginperiode gedurende de eerste twee decennia, die wordt gekenmerkt door hoge investeringen en grote verliezen, begonnen vroeg in de jaren '70 de meeste mijnbouwbedrijven winstgevend te worden.

Dead Sea Works is het belangrijkste mijnbouwbedrijf in de Negev. Het houdt zich bezig met de winning van zouten uit de Dode Zee. De winning van zout geschiedt door middel van indamping: het zoute water wordt in grote evaporatievijvers binnengelaten, waarna het water verdampt door de hoge temperaturen in het gebied en waarna vervolgens het zout achterblijft. Het zout bestaat uit componenten die de basisgrondstoffen vormen voor allerlei chemische produkten.

Dead Sea Works groeide uit tot het meest winstgevende mijnbouwbedrijf in de regio. De nettowinst steeg van $ 0,37 miljoen in 1971, naar $ 6,3 miljoen in 1980. De produktie was in het boekjaar 76/77 0,8 miljoen ton en in 82/83 1,3 miljoen ton. Ondanks de forse stijging van de produktie en de winst, was de toename van het aantal werknemers weinig spectaculair: van 900 werknemers in 1977 naar 1288 in 1982 en vervolgens naar 1090 in 1983. Een van de oorzaken hiervan is de hoge kapitaalsintensiteit van het bedrijf: vergroting van het produktievolume kan worden opgevangen door een hogere bezetting van de machines, uitbreiding van het machinepark en schaalvergroting.

Andere belangrijke mijnbouwactiviteiten in de Negev zijn die van Negev Phosphates ( zie voor bedrijfscijfers: § 4.4.2 ). De winning van fosfaat vindt plaats in Zin, Oron en in de Kleine Krater ('Makhtesh HaKatan'). Van de fosfaatproduktie wordt 87 % gebruikt voor de produktie van kunstmest en 13 % als basis voor chemische produkten. In 1980 werd 88 % van de totale produktie geëxporteerd; het bedrijf is hierdoor zeer gevoelig voor prijsschommelingen op de wereldmarkt.

Gedurende de jaren '70 is de produktie van Clay & Pure Sand afgenomen. In het boekjaar 76/77 had de produktie ( 85 % glaszand en 15 % klei ) een omvang van 14.800 ton. In 81/82 was de produktie 10.600 ton. Het bedrijf, dat is gevestigd in de Grote Krater ('Makhtesh HaGadol') en in de Ramon Krater ('Makhtesh Ramon') heeft nooit een groot aandeel gehad in de werkgelegenheid van de regio. In 1977 telde het 38 werknemers, in 1980 74 werknemers en in 1982 werd het aantal terug gebracht naar 49 werknemers.

Het enige mijnbouwbedrijf dat gedurende de jaren '70 drastisch achteruit is gegaan, is Timna Copper Mines bij Eilat. Met een forse inkrimping van de produktie zijn er in die tijd in totaal 559 werknemers ontslagen en recentelijk (1991) werkten er nog maar 20 mensen. De redenen van deze neergang zijn onder andere: lage prijzen op de wereldmarkt, hevige buitenlandse concurrentie en hoge produktiekosten i.v.m het lage kopergehalte van de erts. Het betekende het feitelijke einde van de rol van industrie in de verdere ontwikkeling van Eilat. De ontslagen bij Timna zijn in ruime mate gecompenseerd door de snel groeiende toerisme-sector in Eilat.

 

§ 4.4.4 De industrie in de ontwikkelingssteden

De crisis in de textielindustrie heeft ingrijpende gevolgen gehad voor de industriële werkgelegenheid in de ontwikkelingssteden van de Negev. In de oostelijke plaatsen zoals Arad, Dimona, en Yerucham, werd het verlies aan banen in de textielindustrie gecompenseerd door de ontwikkeling van de chemische industrie in de oostelijke Negev en de economische groei van de grootste mijnbouwbedrijven. In de westelijke ontwikkelingssteden, zoals Netivot en Ofakim, werd het verlies aan werkgelegenheid in de textiel in veel mindere mate gecompenseerd. Hier volgt een overzicht van de ontwikkelingen bij de overige bedrijven: enerzijds de bedrijven die na 1967 zijn blijven voortbestaan in de ontwikkelingssteden en anderzijds de nieuwe vormen van industrie die zich gedurende de jaren '70 en '80 in de ontwikkelingssteden hebben gevestigd.

De glasindustrie die in '66/67 in Yerucham is opgericht, met de bedrijven Phoenicia Glass Works en Tempo, is blijven bestaan ondanks verslechterde economische omstandigheden. De belangrijkste reden hiervoor was de nog immer voortdurende toewijding van de Histadrut aan regionale ontwikkeling. In 1979 heeft de eigenaar van Tempo, Moshe Borenstein, zijn bedrijf verkocht aan Phoenicia, een dochter van Koor Industries ( een Histadrut-onderneming ). De reden hiervoor was dat Tempo niet winstgevend was en dat het voor Borenstein goedkoper was om voor zijn frisdrankfabrieken flessen te kopen van Phoenicia. Sinds 1979 kampt het bedrijf met de volgende problemen: a) het bedrijf kan moeilijk concurreren op ver weg gelegen markten, zoals Afrika en Europa; 80 % van de totale kosten bestaan uit transportkosten. Daar kwam bij dat aan het einde van de jaren '70 de dichtbij gelegen Iraanse afzetmarkt gesloten werd voor Israëlische produkten. b) De fabriek werd bestuurd van buitenaf, vanuit de vestiging van Phoenicia Flat Glass in Haifa. Er was een slechte communicatie tussen het management en het lokale personeel, waardoor te weinig aandacht werd besteed aan de specifieke behoefte van het personeel wat betreft training en scholing.

In 1970 werkte er 60 mensen bij Phoenicia en 500 bij Tempo. Met de fusie van de twee bedrijven in 1979 onstond er een onderneming met 550 werknemers. Door de economische moeilijkheden zijn er sindsdien ontslagen gevallen en kwam in 1981 het personeelsaantal te liggen op 475 mensen. Dit laatste aantal werknemers was bedrijfseconomisch gezien toch nog te hoog, maar de Histadrut had als doel de werkgelegenheid in Yerucham zo veel mogelijk in stand te houden. Echter in de laatste helft van de jaren '80 ontkwam Phoenicia niet aan massa-ontslagen, met de crisis in de Histadrut-ondernemingen: het personeelsbestand is met ruim de helft ingekrompen tot een omvang van 205 werknemers in 1991.

Een voorbeeld van een nieuw bedrijf dat zich in Yerucham heeft gevestigd is "Negev Ceramics Ltd.", een bedrijf dat onder andere tegels produceert. Het bedrijf vestigde zich in 1971 in Yerucham om de volgende redenen: a) de nabijheid van grondstoffen ( klei ) in de Kleine Krater, b) de omvangrijke financiële steun voor dit kapitaalsintensieve bedrijf, via de 'Law for the Encouragement of Capital Investment' en c) de persoonlijke band van de eigenaar met minister Pinchas Sapir. De onderneming had in 1975 een personeelsomvang van 170 mensen. In datzelfde jaar moest er een onrendabele produktielijn worden gesloten en kromp het personeelsbestand tot een omvang van 75 personen in 1981. Door specialisatie en een hoge kwaliteit van de produkten heeft Negev Ceramics gedurende de jaren '80 een periode van groei doorgemaakt. In 1991 had het bedrijf 140 mensen in dienst.

In 1980 vestigde zich in Yerucham een groot cosmeticabedrijf: "Careline Pharmagis Ltd.", een dochter van het concern "Agis Industries Ltd". In 1991 telde het bedrijf 120 werknemers.

In Ofakim werd in 1977 een nieuwe textielfabriek geopend: "Adgar Textile Industries Ltd.", met in 1991 een personeelsomvang van 134 werknemers. Ofakim had te kampen met een grote werkloosheid na verlies van werkgelegenheid in de (oude) textielindustrie ( een netto verlies van 356 banen in de periode 1972-1981 ) en het grote verlies van banen in de agro-industrie ( 295 ontslagen in dezelfde periode ).

Echter in Netivot groeide de werkgelegenheid in de agro-industrie in de periode 1972-1981 met 249 banen. Ook in de voedingsmiddelen-industrie groeide de werkgelegenheid: tussen 1972 en 1981 kwamen er 92 banen bij. Een voorbeeld van zo'n bedrijf is "Hadas Food Industries Ltd." dat zich in 1978 in Netivot vestigde en geconserveerde groente produceert. In 1991 werkte er 42 mensen bij Hadas.

In 1987, in een periode waarin het regionaal ontwikkelingsbeleid zich richtte op de spreiding van de electronica-industrie, vestigde zich in Arad een fabriek van het Amerikaanse bedrijf Motorola. De redenen dat het bedrijf zich in Arad vestigde, waren: de financiële steun die ze zou genieten via de 'Law for the Encouragement of Capital Investment' en de inspanningen van de burgemeester van Arad, die met behulp van de toenmalige Minister van Defensie Yitzchak Rabin, het bedrijf wist aan te trekken. "Motorola Darom Israel Ltd." produceert zaktelefoons en andere telecommunicatie-apparatuur en in 1995 zijn er zo'n 700 mensen werkzaam. De vestiging van Motorola in Arad wordt gezien als een 'successtory', een voorbeeld voor andere ontwikkelingssteden.

In Arad heeft zich ook andere industrie gevestigd. In 1976 deed voor het eerst de textielindustrie er zijn intrede met de oprichting van "Arad Towels Ltd.". Dit in handdoeken en badlakens gespecialiseerde bedrijf telde 220 werknemers in 1991. Op het moment heeft het bedrijf een omzet van $ 18,8 miljoen en werken er 150 mensen. Arad Towels is een voorbeeld van de moderne textielindustrie in Israël, die in hoge mate gespecialiseerd is in kwaliteitsprodukten. Een andere vorm van industrie in Arad is een vestiging van "Israel Edible Products ( TELMA ) Ltd.", een groot voedingsmiddelenconcern.

 

§ 4.4.5 Technologische centra in de Negev

De belangrijkste reden voor de vestiging van technologische centra in de Negev is de aanwezigheid van de Ben Gurion University. De universiteit heeft een omvangrijke technische faculteit, die in veel gevallen de initiatiefnemer is van technologische projecten en waarvan veel adviseurs voor de technologische centra afkomstig zijn. Als motorisch element van de groeipool Be'er Sheva of ( volgens Gradus en Stern ) de Negev-Regiopolisgroeipool zorgt de universiteit voor technische polarisatie in de regio door de sterke functionele bindingen tussen 'know how' en 'high-tech'. Twee voorbeelden van 'technological incubators' zijn: het "Initiative Center of the Negev" ( I.C.N ) en het "Advanced Technologies Center".

Het Initiative Center is gevestigd in Be'er Sheva nabij de Ben Gurion University. Het is een klein kantorenpark, dat is bedoeld voor kleine startende ondernemingen die zich bezighouden met fabricage, produktontwikkeling en 'research & development'. Het centrum beperkt zich officieel niet tot 'high tech', het draagt de naam 'business incubator', maar de meeste van de gevestigde bedrijfjes houden zich met hoogwaardige technologie bezig. De startende ondernemer kan profiteren van: lage huren, beschikbaarheid van 'venture capital', een netwerk van adviseurs en een scala aan kantoorfaciliteiten en diensten.

Het Advanced Technologies Center is in 1990 gesticht onder leiding van het Nuclear Research Centre Negev ( N.R.C.N ) in het 'Temed Industrial Park' op de Yamin-vlakte, ten zuidoosten van Dimona, in de buurt van het chemisch industrieel complex op de Rotem-vlakte. Deze 'technological incubator' is bedoeld voor de ontwikkeling van geavanceerde technologische projecten die na een periode van twee jaar zelfstandig dienen te zijn. Advies, kennis en een reeks van diensten worden verschaft door, het N.R.C.N, de Ben Gurion University, het Sede Boker Institute for Desert Research en Temed Industrial Park. De projecten zijn actief in de volgende velden: energie, biologie, electronica, medische instrumenten, lasertechnologie, chemie, milieu-technologie en informatica.

Wanneer de projecten na twee jaar commercieel interessant blijken te zijn, dan kunnen de ondernemers in samenwerking met "Rotem Industries Ltd." ( een dochter van Israel Chemicals ) een produktie-eenheid opstarten in Temed Industrial Park.

 

§ 4.5 Een overzicht van de ontwikkelingen sinds 1967

1967 was een jaar waarin een nieuwe periode voor de Negev zich aankondigde: een lange periode van stagnatie. De belangrijkste oorzaak hiervan was dat door externe- en interne politiek-economische ontwikkelingen, de ontwikkeling van de Negev ondergeschikt werd aan urgente kwesties op nationaal niveau. De spread-effecten van de groeipool Be'er Sheva in het begin van de jaren '70, werden teniet gedaan door de sluiting van veel textielfabrieken in de ontwikkelingssteden. De opkomende chemische industrie, die de prominente plaats van de textielindustrie overnam, kon het grote verlies aan banen niet compenseren. De mijnbouwbedrijven, die een sterke economische groei doormaakten, konden hier eveneens niet aan voldoen. Vanaf 1975 voerde de overheid, met behulp van de 'Law for the Encouragement of Capital Investment', een structuurbeleid ten behoeve van diversificatie van de industrie in de Negev. De snel groeiende 'high tech'-sector kreeg hierin een belangrijke rol. Echter door haar specifieke behoeften vestigde deze sector zich overwegend in en rond Tel Aviv. Na een lange periode van economische achteruitgang, kwam de Negev sinds 1989 weer in de belangstelling te staan ten behoeve van de opvang van de vele Russische immigranten. In 1992 werd de groeipool Be'er Sheva weer nieuw leven ingeblazen en met nieuwe instrumenten, zoals promotie van het kleinbedrijf en begeleiding van technologische initiatieven op lokaal niveau in 'incubators', werd getracht de werkgelegenheidssituatie in de Negev in kwantitatief- en kwalitatief opzicht te verbeteren. Tegenwoordig wordt gepleit voor een integrale ontwikkeling van de Negev, waarbij de steden in de Negev worden beschouwd als één functionerend systeem: een 'regiopolis'. De infrastructuur is hierbij van cruciaal belang voor de samenhang binnen het systeem.

 

5. RECENTE ONTWIKKELINGEN EN DE NABIJE TOEKOMST

§ 5.1 Recente ontwikkelingen

§ 5.1.1 Nieuwe ontwikkelingen rond Be'er Sheva

Recentelijk is er met name rond Be'er Sheva sprake van nieuwe industriële ontwikkelingen. Particuliere projectontwikkelaars zijn bezig met de bouw van nieuwe bedrijfshallen met het doel die aan ondernemers te verhuren. Reeds een aantal nieuwe bedrijven hebben er zich gevestigd.

Bij Omer, een voorstad ten noordoosten van Be'er Sheva, zal op korte termijn een "Free Export and Processing Zone" ( F.E.P.Z ) worden ontwikkeld. Een F.E.P.Z is een, door particuliere investeerders gefinancierd, industrieterrein waarin buitenlandse bedrijven geen belasting of invoerrechten hoeven te betalen en waarbij ze niet onderhevig zijn aan de Israëlische binnenlandse regelgeving. Verder worden alle transacties in zo'n gebied gedaan in buitenlandse valuta. De toekomstige F.E.P.Z bij Omer zal een industrieel park worden voor Amerikaanse high-tech bedrijven, waarbij deze gebruik kunnen maken van lokale 'human resources' ( bijv. Russische ingenieurs ) en waarbij er voor de regio banen worden gecreëerd voor hoger opgeleiden. Men verwacht dat het project zo'n 7000 banen zal opleveren.

 

§ 5.1.2 De privatisering van overheidsbedrijven

Sinds het aantreden van de Likud-regering in 1977 is men begonnen met de privatisering van een aantal staatsbedrijven. Het belangrijkste doel van privatisering is het verbeteren van efficiëntie door een toename in concurrentie.

In februari 1992 heeft de overheid 19 % van de aandelen van Israel Chemicals Ltd. op de beurs verkocht. In 1995 is het concern bijna in z'n geheel in particuliere handen overgegaan: de joodse miljardair Shoul N. Eisenberg verwierf zich een aandeel van 72 % voor het bedrag van $ 231 miljoen.

Sinds 1990 heeft de Amerikaanse 'Shamrock Group' pogingen gedaan om een belang te verwerven in Koor-Industries ( Histadrut-onderneming ). In 1995 zijn de overheid en de Histadrut akkoord gegaan met de verkoop van 22,5 % van de aandelen van Koor aan Shamrock.

 

§ 5.2 Toekomstige projecten in de Negev

§ 5.2.1 Oude plannen

Een aantal plannen voor projecten in de Negev liggen reeds lang in de kast te wachten om te worden uitgevoerd. De reden waarom ze niet worden gerealiseerd is veelal een financiële. Een voorbeeld van een terugkerend plan is de spoorlijn naar Eilat. Deze spoorlijn zou de doortrekking betekenen van de huidige spoorlijn tot aan Dimona. Het belang van het nieuwe tracé zal zijn: een betere verbinding van Dead Sea Works naar de haven van Eilat en een snellere verbinding wat betreft personenvervoer van Tel Aviv naar Eilat. Een ander voorbeeld is het plan voor het 'Med-Dead'-kanaal. Een dergelijk kanaal zou het hoogteverschil tussen de Middellandse Zee en de Dode Zee moeten benutten voor de opwekking van energie. Verder zou het kanaal kunnen dienen als koelwater-reservoir voor de Negev-industrie.

 

§ 5.2.2 Nieuwe projecten

Op niet al te lange termijn zal men een nieuw industrieel complex gaan aanleggen in de Negev. Dit complex met de naam "Ramat Beqa'" zal komen te liggen in het midden van de driehoek Be'er Sheva, Dimona, Yerucham. Het terrein is bestemd als nieuwe locatie voor de defensie-industrie, zoals "TA'AS" en "Israel Aircraft Industries" die tot nog toe in en rond Tel Aviv zijn gevestigd. Door de grote omvang van deze industrie en de aantrekking die ze zal uitoefenen op andere bedrijvigheid zal Ramat Beqa' veel banen opleveren voor de regio.

In verband met de huidige ontwikkelingen op de West-Bank en de daarbij gepaard gaande militaire terugtrekking, zullen veel legerbases die zich nu nog op de West-Bank bevinden worden verplaatst naar de Negev, hetgeen eveneens gunstig zal zijn voor de werkgelegenheid.

 

§ 5.2 De grenzen van economische ontwikkeling

Bovengenoemde ontwikkelingen en plannen zullen de druk op het milieu van de Negev vergroten. Door een groeiend milieubewustzijn in Israël, zijn steeds meer mensen tot het inzicht gekomen dat de woestijn een kwetsbaar ecosysteem is. De druk op de plannenmakers en politici is groeiende om het gebied niet als 'wasteland' te behandelen, maar om er zuinig mee om te springen. In veel concrete gevallen zijn de milieubelangen tegenstrijdig met economische belangen, waarbij vaak in het voordeel van de laatste wordt beslist.

In januari 1995 deed de Knesset ( het parlement ) een voorstel om Dead Sea Works te vrijwaren van regelgeving omtrent milieu-eisen, gevaarlijke stoffen en ruimtelijke ordening vanwege het grote economische belang van Dead Sea Works. Dit voorstel ondervond tegenstand van velen, waaronder milieuminister Sarid.

In maart 1995 hield de plaatselijke bevolking van Be'er Sheva-West en de nabij gelegen landbouwnederzettingen een betoging tegen de uitbreiding van "Duda'im", een grote stortplaats ten westen van Be'er Sheva. De stortplaats is de grootste van Israël en ontvangt afval uit het hele land.

 

6. DE EVALUATIE VAN DE INDUSTRIëLE ONTWIKKELING

EN DE INDUSTRIëLE STRUCTUUR IN DE NEGEV

Voorafgaand aan de conclusie wordt in dit hoofdstuk de rol van het regionaal ontwikkelingsbeleid bij het industrialisatieproces in de Negev, geëvalueerd. Vervolgens zal de industriële structuur in het gebied worden beoordeeld op industriële diversiteit, aan de hand van drie criteria van industriële diversiteit.

 

§ 6.1 De rol van het regionaal ontwikkelingsbeleid bij de

industriële ontwikkeling in de Negev.

§ 6.1.1 Van 'ad hoc' naar maatwerk.

Het heeft tot 1975 geduurd voordat industriële ontwikkeling in de Negev een hoofdprioriteit werd binnen het regionaal ontwikkelingsbeleid. De creatie van de nederzettingenstructuur in de Negev volgens de Centrale Plaatsen-Strategie geschiedde in een tijd waarin de beleidsmakers nog sterk op de landbouw waren geöriënteerd. Hierbij werd geen rekening gehouden met eventuele toekomstige vestiging van industrie in de ontwikkelingssteden. Na deze beginjaren, tot 1975, werd de ontwikkeling van industrie slechts een onderdeel van de progamma's en plannen. Het merendeel van de industrie die zich in die periode in de Negev heeft gevestigd is gekomen in het kader van andere doeleinden dan regionale ontwikkeling of als korte termijn oplossing van urgente problemen.

Voorbeelden van industrie voor andere doeleinden zijn: a) de mijnbouwbedrijven die in nationaal belang de grondstoffenvoorraden moesten gaan exploiteren, en b) de chemische industrie waarvoor de Negev een uitwijkplaats vormde, vanwege de onwenselijkheid van vestiging van deze bedrijfstak in het centrum van het land. Andere vormen van industrie heeft men in de Negev ontwikkeld met het criterium van het creëren van zoveel mogelijk banen, zonder dat hier een zorgvuldig en samenhangend structuurbeleid voor de langere termijn aan ten grondslag lag. De textielindustrie en de grondstofverwerkende industrie zijn hier voorbeelden van.

Hoewel begin jaren '60 de Groeipoolstrategie ervoor gezorgd heeft dat zich meer industrie vestigde in de regio, ontwikkelde Be'er Sheva zich tot een 'dienstengroeipool' in plaats van een industriële groeipool. De oorzaken hiervan waren: a) de spontane ontwikkeling van een regionaal dienstencentrum in Be'er Sheva vanwege haar relatief grote omvang, waarbij b) de motorische elementen van de groeipool dienstverlenend in plaats van industrieel van aard waren.

Sinds 1975 met de komst van het diversificatiebeleid voor de perifere regio's, vervult industrialisatie een sleutelrol in het regionaal beleid. Deze nieuwe benadering kwam echter te laat: de electronica-industrie waaraan de hoofdrol was toebedeeld, had zich al geconcentreerd rond de sterk groeiende defensie-industrie in de Tel Aviv-regio. Door haar sterke functionele bindingen met de defensie-industrie ( technische polarisatie ) en het grote belang van agglomeratievoordelen voor de bedrijfstak, was een beleid om de electronica-industrie alsnog over het land te verspreiden weinig succesvol. Een crisis in de high-tech-sector halverwege de jaren '80 zette vervolgens definitief een streep onder deze diversificatiestrategie.

Vanaf 1989, met de komst van de vele Russische immigranten, concentreert het regionaal ontwikkelingsbeleid zich op de ontwikkeling van industrie van onderaf: het stimuleren van het zelfstandig ondernemerschap. Deze nieuwe aanpak moet maatwerk opleveren: het gaat uit van de specifieke kenmerken van de lokale bevolking en de regio. Met behulp van een aantal instrumenten heeft men een reeks van projecten weten te initiren. Hoewel het nog te vroeg is om de projecten zelf te kunnen beoordelen, mag er veel van deze strategie worden verwacht vanwege haar hoge realiteitsgehalte.

 

§ 6.1.2 Het effect van de instrumenten

Tot 1985 is de 'Law for the Encouragement of Capital Investment' verreweg het belangrijkste instrument voor industrialisatie geweest. Dit instrument heeft ervoor gezorgd dat veel particuliere ondernemingen over de streep zijn getrokken om zich in de Negev te vestigen. Echter een negatief effect van de L.E.C.I was dat vooral de financieel zwakkere bedrijven werden aangetrokken die vervolgens afhankelijk werden van de omvangrijke overheidssteun. Hoewel dankzij de overheidssteun via de L.E.C.I in veel gevallen het verlies van veel banen kon worden uitgesteld, was een crisis in met name de textielindustrie uiteindelijk niet te voorkomen. De crisis bracht aan het licht, dat de omvangrijke overheidssteun bij sommige bedrijven elke prikkel had ontnomen om efficiënt te produceren en om tijdig het machinepark te vernieuwen. Met de inkrimping van overheidssteun na 1967 bleken veel bedrijven niet in staat om op eigen benen te staan, doordat ze niet met hun tijd waren meegegroeid. De L.E.C.I heeft in dat soort gevallen een remmende werking gehad op de ontwikkeling van een gezonde industriële basis in de regio.

Belangrijke nieuwe instrumenten, zoals die ter bevordering van het lokale ondernemerschap, de 'Small Business Development Centers' en de 'Technological Incubators', zijn nog te recentelijk om hun uitwerking te kunnen beoordelen.

 

§ 6.2 De beoordeling van de huidige industriële structuur

De huidige industriële structuur in de Negev zal worden beoordeeld op industriële diversiteit aan de hand van de volgende criteria:

- diversiteit naar bedrijfstak:

* is er sprake van groei-industrie ?

* zijn er voldoende banen voor de hoger-opgeleiden ?

_ diversiteit naar ondernemingsomvang:

* is er een evenredige verhouding tussen het aantal

grote- en kleine bedrijven ?

_ diversiteit naar bedrijfsbezit:

* is er een evenredige verhouding tussen het aantal

(semi) overheidsbedrijven en particuliere

ondernemingen ?

 

Voordat tot beoordeling wordt overgegaan volgt er een schematisch overzicht van de huidige industriële structuur in de vorm twee tabellen.


Tabel 3: De industriële werkgelegenheid naar bedrijfstak, 1993, in %

  chemicals & mining   food &tobacco textiles & clothing electronics
Be'er Sheva  district 49,7 %     6,9 %    9,4 %    27,3 %
Israel     15,4 %     14,9 %   16,2 %      37,7 %

bron: Negev Center for Regional Development (1994)


Tabel 4: De belangrijkste bedrijven in de Negev, feiten & cijfers

name of company     since     sales'91

 ( $ mln. )  

empl.'91 export

( % sales )

activities
Dead Sea Works Ltd 1952 226 1451 89 % extraction of minerals
Dead Sea Bromine Co.Ltd. 1956 332 164 96 % bromine chemicals
Bromine Compounds Ltd.                                                 1961   1315   bromine chemicals
Negev Phosphates Ltd. 1951 196 900   phosphate extr./processing
Dead Sea Periclase Ltd. 1972 39 181 90 % magnesium oxide
Clay & Pure Sand Ltd. 1953 3,5 35   clay/pure sand extrcation
Rotem Dashanim Ltd. 1977 200 350 95 % fertilizers
Rotem Industries Ltd. 1969 2,8 15   high tech R&D
Timna Copper Mines Ltd. 1951 2,7 20   copper mining
Makhteshim Chemical Works 1952 166,2 1600 78 % chemicals for agriculture
Israel Glass Works Phoenicia 1967 32 205 3 % glass products
Motorola Darom Israel Ltd. 1986   700   electronics ( telecom.)
Kittan Dimona 1958   1200*   textiles
Dimona Textile 1960 15 220   textiles
Arad Towels 1976 14 220   textiles
Negev Ceramics Ltd. 1971 14 140   ceramic products/tiles
Adgar Textiles Ind. Ltd. 1977 23 134   textiles
Careline Pharmagis Ltd. 1980 90 120   cosmetics
Hadas Food Ind. Ltd. 1978 4 42   preserved vegetables
Shaniv Paper Ind. Ltd. 1988 6 40   paper
Brand R. Steel 1978 4 40   metal constructions

bronnen:

1. Israel Chemicals Ltd. (1982,1983)

2. Shinan-Shamir (1984)

3. Dun & Bradstreet (1992)

4. Municipality of Be'er Sheva

5. directe waarneming

* : dit cijfer geldt voor 1984


§ 6.2.1 Industriële diversiteit naar activiteiten

a) De aanwezigheid van groei-industrie

Uit tabel 3. valt af te lezen dat de chemie en de mijnbouw bijna voor de helft van de totale industriële werkgelegenheid zorgen. Deze twee bedrijfstakken zijn zeer prominent aanwezig in de Negev. Op de tweede plaats volgt de electronica. Deze hoge (lokale) notering moet worden gerelativeerd wanneer men het aandeel van de electronica in de industriële werkgelegenheid van de Negev, vergelijkt met die op landelijk niveau. Verder is de grote teruggang te zien van de textielindustrie: van de meest prominente bedrijfstak in de Negev naar een aandeel dat onder het landelijk gemiddelde ligt.

Ondanks een verbetering van de bedrijfsresultaten in de chemie en de mijnbouw gedurende de jaren '70 en '80, kunnen deze bedrijfstakken niet worden gezien als vormen van groei-industrie. De voorsprong van Israël in deze sectoren wordt kleiner door de toenemende concurrentie van nieuwe industrialiserende landen op de wereldmarkt. Uit de exportcijfers in tabel 4. blijkt de afhankelijkheid van mijnbouw en chemie van de ontwikkelingen op diezelfde wereldmarkt.

De tweede plaats voor de electronica zou de gedachte kunnen wekken dat deze vorm van groei-industrie een redelijke plaats bezet in de Negev-economie. Dit is deels waar: de groei in deze high-tech-industrie zal ook ten goede komen aan de Negev. Wanneer men echter kijkt naar de mogelijkheden van deze bedrijfstak om te worden tot een motorische element van de Regiopolis dan blijken deze tegen te vallen. De high-tech-industrieën in de Negev zijn veelal geen kenniscentra waardoor andere bedrijven kunnen worden aangetrokken, maar slechts assemblage- en produktievestigingen van multinationals ( bijv. Motorola ). De toekomst zal moeten uitwijzen of de inspanningen van o.a de Ben Gurion University met betrekking tot de technological incubators, een groter aandeel van R&D in de regio zal opleveren.

De andere vormen van industrie zoals textiel-, voedingsmiddelen-, papier-, cosmetica-, en keramische industrie behoren niet tot groei-industrie. Hierbij moet worden opgemerkt dat textiel, cosmetica, keramiek (tegels) tevens erg modegevoelig zijn.

 

b) Banen voor hoger-opgeleiden

De hoger opgeleiden in de regio kunnen wat betreft industrie terecht in het middenkader en in onderzoekslaboratoria van de grootste bedrijven, zoals de Dead Sea Works Groep ( inclusief de broomchemie ), Negev Phosphates en Makhteshim Chemical Works. Echter het aantal banen op dergelijk niveau zal niet toereikend zijn om passend werk te vinden voor vele hoog opgeleide Russische immigranten. Verder is uit de voorgaande alinea gebleken dat wat met betrekking tot high-tech het aandeel van R&D in de Negev nog relatief laag is: ook electronica biedt onvoldoende werkgelegenheid voor hoger-opgeleiden.

De overige bedrijfstakken houden zich nauwelijks bezig met R&D ( met uitzondering van de cosmetica-industrie ). Verder zijn die bedrijven te klein voor een uitgebreid middenkader en management. Bij deze vormen van industrie is er dus eveneens weinig emplooi voor hoger-opgeleiden.

 

De industriële diversiteit in de Negev naar activiteit is laag, waarbij groei-industrie ondervertegenwoordigd is en de werkgelegenheid voor hoger-opgeleiden beperkt is.

 

§ 6.2.2 Industriële diversiteit naar bedrijfsomvang

De meest prominente bedrijfstakken, de chemie en de mijnbouw, bestaan grotendeels uit een klein aantal grote ondernemingen met werknemeraantallen variërend van 150 tot ruim 1500 mensen. Hieronder vallen de drie grootste ondernemingen van de Negev: Dead Sea Works, Dead Sea Bromine Co. en Makhteshim. Binnen de electronica, de derde belangrijke bedrijfstak, neemt Motorola Darom in Arad met 700 werknemers een groot deel van de werkgelegenheid voor zijn rekening. Bij de overige bedrijfstakken wordt vooral de textielindustrie, de vierde belangrijke industrie in de Negev, gekenmerkt door grote ondernemingen. Dit komt door haar grote arbeidsintensiteit. Andere vormen van industrie zoals glasindustrie bestaan slechts uit één bedrijf ( Phoenicia ). Verder zijn de kleinere bedrijven te vinden in de bedrijfstakken die het minst vertegenwoordigd zijn in de Negev.

 

Voor de industriële structuur in de Negev geldt: een klein aantal grote bedrijven zorgt voor het overgrote deel van de werkgelegenheid in de industrie. Het midden- en kleinbedrijf dat het meest verbonden is met de lokale bevolking, is ondervertegenwoordigd in de Negev.

 

§ 6.2.3 Industriële diversiteit naar bezitsstructuur

De overheid en de Histadrut ( semi-overheid ) zijn altijd de grootste werkgevers geweest in de Negev. Alle mijnbouwbedrijven en het grootste deel van de chemische fabrieken behoren bij Israel Chemicals, tot voor kort een staatsbedrijf ( zie tabel 4 ). Het grootste chemieconcern in de regio ( Makhteshim ), behoort toe aan Koor Industries, een Histadrut-onderneming. De andere bedrijfstakken bestaan uit particuliere ondernemingen.

Tot voor kort was de verhouding publiek/privé met betrekking tot bedrijfsbezit ongeveer 1:1 ( overheid en semi-overheid bezaten overwegend mijnbouw en chemie met een aandeel van 49,7 %, zie tabel 3 en 4 ). Met de verkoop van een meerderheid in Israel Chemicals aan Mr. Eisenberg, is de verhouding publiek/privé drastisch veranderd ten gunste van de privé-sector. De vermindering van overheidsinvloed op de bedrijfsvoering zal een gunstige werking hebben op de efficiëntie en de winstgevendheid van de bedrijven van I.C.L. De werkgelegenheid echter in deze bedrijven zal naar verwachting meer onder druk komen te staan.


Tabel 5: De locaties van de belangrijkste bedrijven in de Negev

location                                                            company

Industry

Sedom                                                             Dead Sea Bromine Company Ltd.

 

Rotem-plain                                                     Negev Phosphates Arad Ltd.

                                                                          Dead Sea Periclase Ltd.

                                                                          Rotem Dashanim Ltd.

 

Ramat Hovav                                                   Makhteshim Chemical Works Ltd.

                                                                          Bromine Compounds Ltd.

 

Zin                                                                     Negev Phosphates

 

Be'er Sheva (141.000 inh.)                            Makhteshim Chemical Works Ltd.

                                                                          Bromine Compounds Ltd.

                                                                          Rotem Industries Ltd.

 

Dimona (30.000 inh.)                                      Kittan Dimona

                                                                          Dimona Textile

 

Yerucham (6800 inh.)                                     Israel Glass Works Phoenicia Ltd.

                                                                          Negev Ceramics Ltd.

                                                                          Careline Pharmagis Ltd.

                                                                          Brand R Steel Ltd.

 

Arad (18.300 inh.)                                           Motorola Darom Israel Ltd.

                                                                          Arad Towels

 

Ofakim (18.800 inh.)                                       Adgar Textile Industries Ltd.

                                                                          Shaniv Paper Industries Ltd.

 

Netivot (13.600 inh.)                                        Hadas Food Industries Ltd.

 

Mining

 

Sedom                                                              Dead Sea Works Ltd.

 

Zin                                                                     Negev Phosphates Ltd.

 

Oron                                                                  Negev Phosphates Ltd.

 

Makhtesh HaKatan                                          Negev Phosphates Ltd.

 

Makhtesh HaGadol                                          Clay & Pure Sand Ltd.

 

Makhtesh Ramon                                             Clay & Pure Sand Ltd.

 

Eilat (33.300 inh.)                                             Timna Copper Mines Ltd.

 

bronnen:

1. Israel Chemicals Ltd. (1982, 1983) 3. directe waarneming

2. Central Bureau of Statistics (1994), m.b.t inwoneraantallen


§ 6.3 De intra-regionale spreiding van industrie

Tabel 5 laat zien dat de meest prominente bedrijfstakken, de chemie en de mijnbouw, ruimtelijk geconcentreerd zijn rond Be'er Sheva en in het noordoostelijk deel van de Negev. De chemische fabrieken die zich overwegend bevinden in de industriële complexen en de mijnbouwbedrijven die gevestigd zijn bij de vindplaatsen van grondstoffen, zorgen voor werkgelegenheid voor Be'er Sheva en de oostelijke ontwikkelingssteden, zoals Arad, Dimona, en Yerucham die rondom de chemie- en mijnbouwlocaties liggen. De electronica-industrie in de Negev is geconcentreerd rond Be'er Sheva vanwege de universiteit en in Arad ( de vestiging van Motorola ).

De overige industrie is te vinden in Yerucham, Be'er Sheva en de noordwestelijke ontwikkelingssteden, Ofakim en Netivot. Deze laatste twee plaatsen profiteren het minst van de werkgelegenheid in de chemie en de mijnbouw en ook niet veel van de groei in de electronica. Ofakim heeft dan nog het voordeel, dat ze nabij Be'er Sheva gelegen is en dat ze over een technological incubator beschikt. Netivot ontbeert deze voordelen en ondervindt eveneens concurrentie van Sederot, dat geöriënteerd is op de Lakhish-regio rond Qiryat Gat en de zuidelijke kustvlakte in het algemeen.

In Eilat speelt industrie geen rol van betekenis meer en de stad heeft zich geconcentreerd op toerisme en de overslag van export- en importgoederen via de haven.

 

7. CONCLUSIE

In de uiteenzetting is getracht een zo compleet mogelijke beschrijving en analyse te geven van het industrialisatieproces in de Negev vanaf de jaren '50, onder invloed van het regionaal ontwikkelingsbeleid. De rol van het ontwikkelingsbeleid bij het industrialisatieproces en het resultaat van dit proces in de vorm van de huidige industriële structuur, zijn in het voorgaande hoofdstuk geëvalueerd. Samen met de tussentijdse beoordeling in § 3.6 van de industriële structuur aan het einde van de jaren '60, vormen deze bevindingen de basis op grond waarvan de hypothese kan worden aangenomen of verworpen.

 

§ 7.1 De toetsing van de hypothese

De hypothese, zoals deze in de inleiding is geformuleerd, luidt: "Door de beperkingen van de toegepaste regionale ontwikkelingsstrategieën heeft het in de Negev tot op heden ontbroken aan industriële diversiteit."

Op grond van de bevindingen kan worden gesteld dat een deel van de hypothese juist is: tot op heden heeft het in de Negev ontbroken aan diversiteit van industriële activiteiten, waarbij de groei-industrie altijd ondervertegenwoordigd is geweest en waarbij de werkgelegenheidskansen voor hoger-opgeleiden beperkt gebleven zijn. Ook heeft het ontbroken aan diversiteit van bedrijfsomvang: de grote meerderheid van werknemers in industrie is altijd werkzaam geweest in grote, vanuit elders bestuurde, bedrijven. De opkomst van lokale initiatieven in het midden- en kleinbedrijf zijn slechts van recente datum. De diversiteit van bedrijfsbezit is redelijk te noemen, hoewel de overheidsbedrijven en de bedrijven van de Histadrut een lange tijd de belangrijkste bedrijfstakken hebben gedomineerd. Hier is de laatste jaren verandering in gekomen met de privatisering van overheidsbedrijven en bedrijven van de Histadrut.

Echter de hypothese als geheel moet worden verworpen: het ontbreken van industriële diversiteit in de Negev kan niet worden verklaard uit de beperkingen in de strategieën zelf, maar uit andere factoren: de autonome ruimtelijke processen en de rol van de overheid bij het proces van regionale ontwikkeling.

 

§ 7.2 Industriële homogeniteit en regionale ongelijkheid

De lage industriële diversiteit in de Negev moet worden gezien in het kader van het verschijnsel regionale ongelijkheid dat in hoofdstuk 1 aan de orde is gesteld. Met behulp van belangrijke thema's uit theorieën over regionale ongelijkheid kan een verklaring worden gegeven voor het ontbreken van industriële diversiteit in de Negev gedurende de ontwikkelingsjaren.

Enerzijds werd het gebrek aan diversiteit veroorzaakt door autonome processen, anderzijds ligt de oorzaak van dit gegeven in de onbedoelde effecten van overheidsoptreden die in enkele gevallen de autonome processen hebben versterkt.

 

§ 7.2.1 De industriële homogeniteit van de Negev als gevolg van autonome processen

Het voortdurende gebrek aan industriële diversiteit van activiteiten in de Negev valt te verklaren uit de voortdurende achterstand op de Tel Aviv metropool. Door haar grote initiële voorsprong heeft Tel Aviv zich in een vroeg stadium ontwikkeld tot het centrum van economische activiteiten. Belangrijke factoren hierbij waren haar grote omvang en de daardoor ontstane agglomeratie-effecten. Ten tijde van sterke economische groei in Israël, gedurende de jaren '50 en '60 waarin de overgang werd gemaakt van een agrarische samenleving naar een industriële samenleving, heeft de centrumregio veel bedrijvigheid naar zich toe getrokken. Dit trok op haar beurt weer nieuwe economische activiteiten aan: het proces van cumulatieve causatie was een feit.

Met het ontstaan van een stedelijke- en economische structuur in de Negev, werd het verschijnsel regionale ongelijkheid relevant: de achterstand wat betreft inkomen, werkgelegenheid en voorzieningenniveau was groot in vergelijking tot het centrum van het land.

De spontane komst naar de Negev van allerlei vormen van industrie bleef uit omdat de Negev te lijden had van backwash-effecten van de cumulatieve groei van Tel Aviv, zoals de aanzuigende werking op bedrijvigheid in het algemeen, kapitaal en de hoger-opgeleiden uit perifere regio's.

De aantrekkingskracht van Tel Aviv op bedrijvigheid veroorzaakte in de Negev een neergaande spiraal: cumulatieve causatie in negatieve zin. Het heeft hierom een lange tijd geduurd voordat er in de Negev-steden agglomeratie-effecten zich konden voordoen. Door het wegtrekken van bedrijvigheid, kapitaal en arbeidskrachten kunnen er in de steden geen agglomeratie-effecten optreden. Het gevolg was dat het gebied geen aantrekkelijke vestigingsplaats was voor met name geavanceerde vormen van industrie, waarvoor agglomeratievoordelen belangrijk zijn.

Een ander backwash-effect, de selectieve migratie of 'brain drain', veroorzaakte eveneens een vicieuze cirkel in de Negev. Vanwege het gebrek aan hoger-opgeleiden vestigde zich met name geen geavanceerde industrie en andere groei-industrie. Hierdoor bleven de banen voor hoger-opgeleiden uit , waardoor deze mensen wegtrokken uit de regio en het gemiddelde opleidingsniveau van de bevolking van de Negev daalde.

 

De autonome processen van cumulatieve causatie en selectieve migratie hebben er dus onder andere voor gezorgd dat in de Negev zich voornamelijk industrie vestigde met eenvoudige produktieprocessen en met een hoog aandeel van laaggeschoolde werknemers.

 

§ 7.2.2 De onbedoelde effecten van het ontwikkelingsbeleid op de diversiteit van industriële activiteiten

Het voortdurende dilemma van de overheid tussen regionale ontwikkeling enerzijds en nationale ontwikkeling anderzijds heeft zijn sporen achtergelaten op de ontwikkelingsgeschiedenis van de Negev. Ondanks het feit dat met name tijdens de eerste twee decennia de ontwikkeling van de Negev een toppositie bezette op de nationale agenda, kon de overheid het zich niet veroorloven om de ontwikkeling van Tel Aviv te veronachtzamen. Dit gegeven heeft over de gehele periode een negatieve werking gehad op de effectiviteit van het regionaal ontwikkelingsbeleid. Toen nationale kwesties urgent aan de orde kwamen, moest de overheid een expliciete keuze maken voor nationale ontwikkeling, hetgeen ten koste ging van regionale ontwikkeling. Hierbij werden evenwel belangrijke kansen, ten behoeve van regionale ontwikkeling, gemist: de belangrijkste is wel de concentratie van de defensie-industrie in de centrum-regio. Eventuele vestiging van deze sector in de Negev zou een enorme stimulans voor de Negev hebben betekend zonder dat het nationaal belang zou zijn geschaad.

Op lager niveau kunnen oorzaken voor de lage diversiteit gevonden worden in het regionaal ontwikkelingsbeleid zelf.

Een belangrijke oorzaak van het lang uitblijven van agglomeratie-effecten in de steden van de Negev, was de keuze voor het systeem van centrale plaatsen als ontwikkelingsstrategie voor de Negev. De gedeconcentreerde stedelijke structuur die zodoende is ontstaan verhinderde het optreden van agglomeratie-effecten: er waren te veel, te kleine steden. In de afzonderlijke plaatsen was het draagvlak te klein voor bijvoorbeeld de ontwikkeling van een dienstensector. Deze nederzettingenstructuur bleek ongeschikt voor de ontwikkeling van industrie in de Negev, met name de meer geavanceerde vormen van industrie. Dit kwam niet zozeer door de beperking van de strategie als zijnde een ideaal-model, als wel door de ongeschiktheid van de strategie als zodanig voor de Negev in verband met de specifieke fysieke omstandigheden in de Negev. Pas na geruime tijd werd van deze strategie afgestapt, toen in de jaren '60 de overgang werd gemaakt naar de groeipoolstrategie. Deze verandering kwam echter vrij laat.

Een belangrijke beperking van de groeipoolstrategie, de backwash-effecten van de groeipool, had slechts een negatieve invloed op delen van de regio, namelijk de ontwikkelingssteden. Voor de regio als geheel was dit proces min of meer wenselijk: er was grote behoefte aan bundeling van economische activiteiten na de slechte ervaringen met de gedeconcentreerde centrale plaatsen structuur.

De uitgebreide investeringspremies en subsidies als ontwikkelingsinstrumenten hebben niet voor industriële diversiteit kunnen zorgen. Ze hebben er daarentegen toe geleid dat vooral de financieel zwakkere bedrijven tot de Negev werden aangetrokken. Succesvolle, winstgevende bedrijven konden zich de relatief duurdere maar meer aantrekkelijke vestiging in het centrum van het land permitteren.

Verder hadden de overheid en de Histadrut veel van de industrie die in de Negev is ontwikkeld in eigen beheer. Echter deze industrie was eveneens weinig divers wat betreft activiteiten: het concentreerde zich in de bedrijfstakken mijnbouw en chemie. Een reden voor deze eenzijdige industrialisatiestrategie was dat deze soorten van industrie met andere doeleinden dan regionale ontwikkeling in de Negev waren gevestigd.

De voor de Negev ongeschikte nederzettingenstructuur, de onbedoelde selectieve werking van overheidssteun en de eenzijdige concentratie van overheidsbedrijven in een tweetal bedrijfstakken, zijn alle de gevolgen van overheidsbeleid en zijn mede verantwoordelijk voor de lage diversiteit van industriële activiteiten.

 

§ 7.2.3 De dominantie van grote bedrijven

Een verklaring voor de lage diversiteit van bedrijfsomvang met betrekking tot de industriële structuur van de Negev kan eveneens gevonden worden in de rol van de overheid bij de ontwikkeling van de Negev.

Ten eerste behoefden de mijnbouwbedrijven en de chemische industrie die in handen waren van de overheid, grootschaligheid om efficiënter te kunnen produceren en om de hoge investeringen te kunnen opbrengen.

Ten tweede kon de grote werkloosheid in de jaren '50 in de ontwikkelingssteden alleen snel worden opgelost door de vestiging van grootschalige textielfabrieken waarbij in één keer veel banen werden gecreëerd. De grote omvang van de textielbedrijven was dus een belangrijk gegeven voor de overheid om juist deze bedrijfstak via het regionaal beleid te stimuleren.

Ten derde heeft het lange tijd ontbroken aan lokaal ondernemerschap in de vorm van kleine bedrijven. De reden hiervoor was de vergaande invloed van de publieke sector in de economie van de Negev. De overheid zorgde nagenoeg voor alles, hetgeen op de lange duur leidde tot afhankelijkheid en passiviteit onder de bevolking.

Het gebrek aan lokaal particulier initiatief, de aard van de belangrijkste bedrijfstakken en het creëren van banen door middel van de textielindustrie hebben gezorgd voor de dominantie van grote bedrijven in de regio.

 

§ 7.2.4 De verhouding tussen staatsbedrijven en particuliere indernemingen

Met betrekking tot de bezitsstructuur van de Negev-bedrijven kan het aanvankelijk hoge aandeel van overheids- en Histadrut-bedrijven worden verklaard uit de toewijding van deze bedrijven aan andere doelen dan alleen maar het maken van winst. Na verloop van tijd nam het aandeel van de particuliere sector toe onder invloed van omvangrijke overheidssteun. De overheidsbedrijven zijn echter dominant gebleven vanwege het nationale belang van grondstofexploitatie en de behoefte aan bufferruimte van de chemische industrie. Tevens was de continuïteit bij deze bedrijven gewaarborgd vanwege de grote financiële draagkracht van de overheid en de Histadrut. De recente privatisering van I.C.L, waardoor het aandeel van de particuliere sector in de Negev fors zal toenemen, moet worden gezien in het licht van efficiëntievebetering en een meer marktgericht overheidsbeleid sinds de eerste Likud-regering van 1977.

De toewijding aan andere doelen dan enkel een bedrijfseconomisch doel van de overheid en de Histadrut en hun grote financiële draagkracht, hebben ervoor gezorgd dat de (semi-) overheidsbedrijven voortdurend een hoofdrol hebben gespeeld bij de industriële ontwikkelingen in de Negev.



DANKWOORD

Bij deze gelegenheid wil ik een woord van dank richten tot de mensen, die allen hebben bijgedragen tot het tot stand komen van deze doctoraalscriptie.

Op de eerste plaats gaat mijn dank uit naar Prof. Yehuda Gradus, Dr. Oren Yiftachel en hun collega's van het 'Negev Center for Regional Development' in Be'er Sheva, Israel. De door hen aangereikte informatie is van zeer grote waarde geweest voor het onderzoek. Verder ben ik dankbaar voor de medewerking van de volgende personen in Israël die allen met de Negev betrokken zijn: Dhr. Bar-On, directeur van de 'Tuviyahu Archives of the Negev' in Be'er Sheva, Dhr. Erez Kapara M.B.A en Dhr. Ya'acov Ben-Shimon van 'The Jewish Agency for Israel' in Be'er Sheva, Mevr. Ursula Oelsner van het 'Ministery of Construction and Housing' in Jerusalem en Mevr. Zille van het 'Ministery of the Interior' eveneens in Jerusalem.

De namen en adressen van deze personen zijn alle verkregen met medewerking van Drs. Eliëzer Na'aman, directeur van stichting O.P.T.I.N ( Organization for the Promotion of trade between Israel and the Netherlands ) die verbonden is aan het C.I.D.I ( Centrum Informatie en Documentatie over Israël ) in Den Haag.

Ik ben zeer blij met de bereidheid van Drs. Stephan Raes om mijn scriptie-begeleider te zijn. De werkstukken die moesten worden gemaakt gedurende zijn colleges van de afgelopen jaren zijn een goede oefening geweest als voorbereiding voor de doctoraalscriptie. Bij de correctie van de eerste versies van de scriptie, wist hij door middel van gedegen kritiek me op het juiste spoor te houden.

Ik mag me gelukkig prijzen met de mensen om mij heen die anderszins aan deze scriptie hebben bijgedragen. Zo wil ik mijn vriendin Judith bedanken voor haar tekstverwerkingsadviezen en mijn vriend Robin Uleman voor zijn typografische tips. Mijn broer Maarten heeft me, van overzee, intellectueel gesteund via INTERNET en mijn ouders, Jan en Ineke van den Berg, hebben mijn schrijven gecorrigeerd op spelling, interpunctie en stijl. Verder wil ik Ronald Sandee bedanken voor het ter beschikking stellen van een fax-apparaat.

 

Nijmegen, Juli 1995

 



LITERATUUR

 

Aharoni, Y.

The Israeli Economy, dreams and realities, ( London 1991 )

Alexander, E.R., Alterman, R.

"Evaluating plan implementation: The National Statutory Planning System in Israel", in: Progress in Planning, vol. 20, part 2, ( London 1983 )

Amiran, D., Shachar, A.

Development Towns in Israel, ( Jerusalem 1969 )

Aronoff, M.J.

Frontiertown, ( Jerusalem 1974 )

Azran, Y.

The Local Industrial Authority, Ramat Hovav, ( Be'er Sheva 1990 ) [hebr.]

Bank of Israel Research Department

One Million Immigrants: an absorption program, ( Jerusalem 1991 )

Barkai, Z.

"Housing Policy in Israel" in: 1980 Papers and Proceedings, 35th World Congress, Jerusalem, International Federation for Housing and Planning (I.F.H.P), ( Den Haag 1980 )

Beavon, K.

Central Place Theory: a reïnterpretation, ( London 1977 )

Ben Aioun, H.

"Negev Development Authority: programs and projects" in: Development of Remote Regions: Regional Development in Israel, ( ed. State of Israel, Ministery of Economy & Planning ), ( Jerusalem 1994 )

Boekema, F., Verhoef, L.

Lokale Initiatieven; naar een nieuwe conceptie van regionale ontwikkeling in theorie en praktijk, ( Tilburg 1986 )

Brachya, V., Marinov, U.

"Policies for planning environmental quality in arid zones" in: Arid Zone Settlement Planning, the Israeli experience, ed. Golany, G.S., ( New York 1979 )

Brutzkus, E.

Regional Policy in Israel, ( Jerusalem 1970 )

Christaller, W.

Central Places in Southern Germany, ( Englewood, U.S, 1966 )

Coates, B., Johnston, R., Knox, P.

Geography and Inequality, ( Oxford 1977 )

Cohen, E.

"Man as the Initiator of Arid Zone Development: social and cultural aspects" in: Arid Zone Development: potentalities and problems, ( Cambridge 1977 )

 

Dash, J.

"Community Planning and Development" in: 1980 Papers and Proceedings, 35th World Congress, Jerusalem, International Federation for Housing and Planning, (I.F.H.P), ( Den Haag 1980 )

Dash, J., Efrat, E.

The Israel Physical Masterplan, ( Jerusalem 1964 )

Dirker, F.W.

"Mogelijkheden en onmogelijkheden van het regionaal beleid" in: Regionaal Beleid, ed. Nijkamp, P., Verhage, C., ( Leiden 1978 )

Dun & Bradstreet

"Makhteshim Chemical Works Ltd." in: Dun's 100 Israel, ( Tel Aviv 1982 )

Efrat, E.

Urbanization in Israel, ( London 1984 )

Efrat, E.

"Industry in Israel's New Development Towns" in: GeoJournal, 1.4 41-46 1977

Eldar, M.

Towards a decade of economic growth, establishments of Free Export Processing Zones in Israel, ( Jerusalem 1991 )

Enviroplan

Renewal and Development Plan for Be'er Sheva, no. 1,2,3,( Be'er Sheva 1989 )

Friedmann, J.

Regional Development Policy: A case study of Venezuela,( Cambridge 1966 )

Friedmann, J.

"A General Theory of Polarized Development" in: Growth Centers in Regional Economic Development, ed. Hansen, N.M., ( New York 1972 )

Givoni, A.

"Opening Speech" in: Eight Session of the Advisory Board of the Ministery of Development, ( Jerusalem 1963 )

Golany, G.S.

New Town Planning, ( New York 1976 )

Golany, G.S.

"Israeli Development Policies and Strategies in Arid Zone Planning" in: Arid Zone Settlement Planning, the Israeli experience, ed. Golany, G.S., ( New York 1979 )

Gore, C.

Regions in Question, space development theory and regional policy, ( London 1984 )

Gradus, Y.

Be'er Sheva, Capital of the Negev Desert: function and internal structure, ( Be'er Sheva 1977 )

Gradus, Y.

"Be'er Sheva, Capital of the Negev Desert" in: 41st I.F.H.P World Congress, Jerusalem, 18 sept. 1992

Gradus, Y., Krakover, S.

The effect of government policy on the spatial structure of manufacturing in Israel, ( Be'er Sheva 1975 )

Gradus, Y., Krakover, S., Razin, E.

The Industrial Geography of Israel, ( London 1993 )

 

Gradus, Y., Stern, E.

"Changing Strategies of Development, Towards a regiopolis in the Negev Desert" in: Journal of the American Planning Association, vol.46, nr.4, okt. 1980

Gradus, Y., Stern, E.

"From preconcieved to responsive planning: cases of settlement design in arid environment" in: Desert Development, man and technology in sparselands, ( Dordrecht 1985 )

Gudovich, T.

"Transport Systems and Spatial Links" in: Changes in the Settlement Pattern of the Negev, no.1, okt. 1994, [hebr.]

Hadjimichalis, C.

Uneven Development and Regionalism, ( London 1987 )

H.K. Associates

Brain Power, The Israel Software Industry, business opportunities 1992  (Jerusalem 1992 )

Hochman, E., Witkon, G., Zilberman, D.

The Arava, development model of an arid zone under conditions of uncertainty,  (Jerusalem 1984 )

Holland, S.

Capital versus the Regions, ( London 1976a )

Holland, S.

The Regional Problem, ( London 1976b )

International Federation for Housing and Planning

27th Congress Jerusalem 1964, ( Den Haag 1964 )

Israel Chemicals Ltd.

Jaarverslag '81/'82, '82/'83, ( Tel Aviv 1982, 1983 ), [hebr.]

 

Jerusalem Post, The

02-07-90 "Free Export Zones: A sane way to develop peripheral regions"

05-10-90 "The Seven Million Plan"

30-11-90 "From Mirage to Metropolis"

16-08-91 "Operation Desert jobs re-debated"

02-12-91 "Be'er Sheva wins 'A'-development status"

27-11-92 "The Negev Locomotive"

29-11-92 "Shohat wants Israel Chemicals moved to Be'er Sheva"

25-04-93 "Rabin's promises have miles to go before they reap"

31-12-93 "The Negev on the verge of erosion"

26-01-95 "Sarid fighting Yerucham air pollution"

29-01-95 "Sarid warns against amending Dead Sea Concession Law"

02-02-95 "Workers strike at Rotem-Ampert"

03-02-95 "Yerucham pupils kept home by parents"

17-02-95 "Shohat to Arens: Move I.C.L offices to Negev"

10-03-95 "Koor-for once the government came out on top"

 

 

Justman, M.

The Reïndustrialization of the Development Towns in Israel's Negev Region in the 1970's, ( Be'er Sheva 1986 )

Karmon, Y.

Israel, A Regional Geography, ( London 1971 )

Kesselman & Kesselman

Guide to Investment in Israel, ( Tel Aviv 1992 )

Lambooy, J.G.

"Regionaal-economische theorie en beleid" in: Regionaal Beleid, ed. Nijkamp, P., Verhage, C., ( Leiden 1978 )

Lazin, F.

"Universities, political development and regional imbalance" in: Higher Education Policy, vol.4, no.2, jun.1991 ( ed. Aroni, S., Gradus, Y., Lazin, F. )

Lithwick, H., Lithwick, I.

Regional Economic Development Policy: lessons for Israel, ( Jerusalem 1993 )

Mundlak, Y.

"Economic Alternatives in Arid Zone Development" in: Arid Zone Development, potentalities and problems, ( Cambridge 1977 )

Municipality of Be'er Sheva

Be'er Sheva - Economic Perspectives, ( Be'er Sheva 1991 )

Pacioli Research Project

Accounting in a Hybrid Israel, ( Rotterdam 1993 )

Pelah, Z.

"Industrial Development in Arid Regions" in: Alternative Strategies for Desert Development and Management, ( New York 1977 )

Richardson, H.W.

Regional Growth Theory, ( London 1973 )

Rosenberg, Y.

Industry and Migration in Development Towns, the case of Sederot, ( Be'er Sheva 1991 )

Rotem Industries Ltd., The Park Management

Science Based Industrial Park, ( Be'er Sheva 1986 )

Sachar, H.M.

A History of Israel, from the rise of Zionism to our time, ( Jerusalem 1976 )

Sawicki, T.

"The $5 billion folly" in: The Jerusalem Report, 14-01-93

Schwartz, D.

"The impact of the Law for the Encouragement of Capital Investment on industrial investment in development tows" (1993) in: Development of Remote Regions: Regional Development in Israel, ed. State of Israel, Ministery of Economy & Planning, ( Jerusalem 1994 )

Seers, D.

Dependency Theory, a critical reassessment, ( London 1981 )

Shinan-Shamir, L.

The suitability of industries to non-metropolitan communities: the case of the Israeli development towns Yerucham and Dimona, ( Cambridge 1984 )

Spiegel, E.

New Towns in Israel, ( Stuttgart 1966 )

State of Israel, Ministery of Development

Five Year Plan for the Development and Populating of the Southern Negev, ( Jerusalem 1959 )

State of Israel, Ministery of the Interior

National Industrial Area in the Negev, ( Jerusalem 1974 )

State of Israel, Ministery of Industry, Trade and Tourism

Plan for the Development of Industry in Israel 1975-1985, ( Jerusalem 1977 )

State of Israel, Ministery of Industry and Trade

Technological 'incubators' in Israel, ( Jerusalem 1994 )

State of Israel, Ministery of Economy & Planning

Israel as a strategic business center in the new era, ( Jerusalem 1994 )

Stern, E., Gradus, Y., Meir, A., Krakover, S., Tsoar, H., (eds.)

Atlas of the Negev, ( Be'er Sheva 1986 )

Synergy, Vereniging voor Bedrijfswetenschappen

Israel, van zand tot diamant, ( Nijmegen 1993 )

Torgovnik, E.

The politics of urban planning policy, ( Lanham U.S 1990 )

Vanhove, N.

"Het Groeipoolconcept" in: Regionale Economie, het ruimtelijk element in de economie, ed. Klaassen, L., ( Groningen 1972 )

Whitman, J.

The Environment in Israel, ( Jerusalem 1988 )

 


STATISTISCHE BRONNEN

 

Dun & Bradstreet

Dun's Guide 10.000, Israel's Business Directory 1993, ( Tel Aviv 1992 )

Louvish, M., (ed.)

Israel in feiten en cijfers, ( Rijswijk 1967 )

Negev Center for Regional Development

Statistical Yearbook of the Negev no.1 1993, ( Be'er Sheva 1994 )

State of Israel, Central Bureau of Statistics

Statistical Abstract of Israel 1994, ( Jerusalem 1994 )

State of Israel, Ministery of Industry and Trade, Ministery of Economy & Planning,

Industry in Israel 1993, ( Jerusalem 1994 )

United Nations

Statistical Yearbook, various publications


Startpage      TOP page     Thesis E/N